1.   odeur zn. 'geur'
categorie:
leenwoord
Vnnl. odeur 'reukwater' zoals in wt Lisbonen comen die beste oranien, en uyt Perssen en Sabaden zoeten Odeur 'uit Lissabon komen de beste sinaasappels en uit Perzië en Zuid-Arabië komt heerlijk reukwater' [1582; WNT Aanv.], 'geur, reuk' [1669; Meijer].
Ontleend aan Frans odeur 'geur' [1380; Rey], eerder al 'reukwater, parfum', met als oudste attestatie de vorm udur [1112; Rey], ontleend aan Latijn odor (genitief odōris) 'reukwater, lekker ruikende stof', oorspr. alleen 'geur'.
Latijn odor is verwant met: Grieks ózein 'ruiken'; Litouws úosti (1e pers.ev. úodžiu); Armeens hot 'geur'; Albanees amë 'stank' (< *od-mā); < pie. *h3ed- 'ruiken' (LIV 296).
Fries: odeur


  naar boven