1.   orde 2 zn. 'vereniging van personen'
categorie:
leenwoord
Mnl. orde 'vereniging van personen die aan bepaalde regels gebonden zijn' in hem begheven uter werelt in een oorde 'uit de wereld in een kloosterorde gaan' [ca. 1480; MNW]; vnnl. 'ridderorde', overdrachtelijk in een gulden oerde die was beset met dierbaer gesteenten 'een gouden (versiersel behorend bij een) ridderorde, die was bezet met kostbare stenen' [begin 16e eeuw; WNT], Hooft der orde van 't Gulde vlies 'hoofd van de Orde van het Gulden Vlies' [1642; WNT].
Ontleend aan middeleeuws Latijn ordo 'kloosterorde' [1211; Fuchs], een specifieke betekenis bij klassiek Latijn ōrdō, zie orde 1. Ontlening via Oudfrans ordene, ordre, dat o.a. ook deze betekenis had, is minder wrsch., aangezien vormen met -n- of -r- in deze betekenis weinig frequent waren.
Fries: oarder


  naar boven