1.   recalcitrant bn. 'weerspannig'
categorie:
leenwoord
Nnl. recalcitrant 'onwillig, weerspannig, geneigd zich te verzetten' in wee U! wanneer Gij ditmaal recalcitrant zijt! 'als u ditmaal niet meewerkt' [1830; WNT], kregelig ... een recalcitrant man 'een weerspannig, opstandig man' [1881; Groene Amsterdammer].
Ontleend via Frans récalcitrant 'weerspannig, ongehoorzaam' [1551; TLF], aan Latijn recalcitrāns (genitief -antis) 'id.'. Dat woord is het teg.deelw. van recalcitrāre 'achteruitschoppen, terugslaan', gevormd met het voorvoegsel re- 'terug-' bij calcitrāre 'trappen, stampen', afleiding van een verdwenen zn. *calcitrum 'schop, trap', dat zelf een afleiding is van calx (genitief calcis) 'hiel'.
Latijn calx 'hiel' heeft geen duidelijke etymologie. Vermoedelijk is het een Etruskisch leenwoord. Minder wrsch. is verwantschap met: Litouws kulnas, kulnìs 'hiel', kulkšnìs 'enkel'; Kerkslavisch klŭka 'knie' (Bulgaars kălka 'heup, bovenbeen', Tsjechisch kelka 'stomp, staart'); < pie. *klHk- (IEW 928). Het Latijnse woord zou dan op de voltrap *kelHk- moeten teruggaan, maar dat zou vanwege de laryngaal moeten leiden tot *calex (genitief *calicis) (Schrijver 1991: 207).
Fries: rekalsitrant


  naar boven