1.   advocaat 1 zn. 'rechtsgeleerde, pleitbezorger'
categorie:
leenwoord
Mnl. advocaet 'pleitbezorger' [1265-70; CG II, Lut.K].
Ontleend aan Latijn advocātus 'bijgeroepene', verl.deelw. van advocāre 'bijeenroepen', gevormd uit ad- en vocāre 'roepen', zie vocaal 1 'betreffende de stem'.
Oorspr. betekende het 'iemand die erbij geroepen werd om hulp te verlenen', later, in de Romeinse keizertijd, ook 'juridische hulp'.
Fries: abbekaat, advokaat


  naar boven