|
1. |
ofschoon vw. 'hoewel, ook al' categorie: geleed woord Vnnl. of ghy schoon veyst, soo antwoort doch dat Griecx spreecwoort voor v 'ook al ontkent u, toch antwoordt het Griekse spreekwoord voor u' [1560; WNT waterkruik], of schoon een vluchtigh lustgen ghevoeldt werdt ... daer op volght stracx een gheduerighe smerte 'hoewel een voorbijgaand genoegen wordt ervaren, volgt daarop weldra een altijddurende smart' [ca. 1570; WNT oermeeren]; nnl. ofschoon ... niet min 'hoewel, ... niettemin' [ca. 1615; WNT verandering]. Koppeling van het onderschikkend voegwoord of in de betekenis 'hoewel' en het bijwoord schoon 2 'geheel, al'. Nog in de 19e eeuw komen zinnen voor als of gij roept en schreeuwt, ik doe toch niet open 'ook al roept en schreeuwt u, ...' [1869; WNT]. In de combinatie ofschoon is schoon dus alleen een versterkend element; in de oudste vindplaatsen staan beide woorden nog los van elkaar geschreven, en zijn ze soms zelfs van elkaar gescheiden door andere woorden. Fries: -
|
naar boven
|