1.   heelal zn. 'geheel van alles wat bestaat'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. heelal 'wereldruim, universum' [1624; WNT].
Gevormd uit heel en het vnw. al, dus eigenlijk het 'gehele alles'. Wellicht een geleerd neologisme, maar de bedenker is onbekend. De oudste attestatie is van P.C. Hooft.
Als versterkende nevenvorm werd in het verleden wel de vorm geheelal [ca. 1700; WNT wet I] gebruikt, en in dichterlijke taal ook (het) al [1635; WNT al II].


  naar boven