1.   hoede zn. 'bescherming, waakzaamheid'
categorie:
substraatwoord
Mnl. hoede 'bewaking, bewaring, verdediging', in: in hare hoede 'onder haar bescherming' [1265-70; CG II, Lut.K], hůde 'waakzaamheid' [1253; CG II, Gez.reg.]; nnl. voornamelijk nog in de vaste verbindingen onder iemands hoede 'onder iemands bescherming' en op zijn hoede 'waakzaam', en in het BN in de samenstelling hoederecht 'voogdij, het recht om na echtscheiding de kinderen bij zich te houden en er juridisch verantwoordelijk voor te zijn'.
Mnd. hōde 'bewaking'; ohd. huota 'id.' (nhd. Hut 'bescherming'); ofri. hōde 'id.' (nfri. hoede); oe. hōde 'id.'; < pgm. *hōdi-. Daarnaast de werkwoorden: os. hōdian (mnd. höden, hüden); ohd. huoten (nhd. hüten); ofri. hōda, hūda; oe. hēdan (ne. heed 'acht slaan').
Buiten het West-Germaans zijn er geen verwante woorden, behalve misschien de onder hoed genoemde. Men reconstrueert wel een wortel pie. *kadh- (IEW 516), maar de combinatie stemloze + geaspireerde medeklinker is niet gebruikelijk. Wrsch. is dit een substraatwoord.
In het Middelnederlands was hoede een veel voorkomend woord; hiervan getuigen de vele citaten in het MNW, dat dertien betekenisnuances onderscheidt. De meeste toepassingen zijn inmiddels verouderd.
hoeden ww. 'beschermen, bewaken'. Onl. huodan 'beschermen, (be)hoeden' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. hoeden 'beschermen, bewaken' [1236; CG I, 23]. Of het werkwoord van het zn. is afgeleid of andersom valt niet te zeggen. Ook voor dit woord geldt dat het in het Middelnederlands gebruikelijker was dan nu. In de algemene betekenis 'beschermen' wordt nu eerder de vorm met voorvoegsel behoeden gebruikt.
Fries: hoede 'id.'


  naar boven