1.   hemel zn. 'schijnbaar gewelf boven de aarde, firmament'
categorie:
substraatwoord
Onl. himel 'hemel' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. himel [1240; Bern.], later meestal met rekking van i in open lettergreep hemel 'id.' [1265-70; CG II, Lut.K].
Os. himil (mnd. hēmel, hemmel, en ook nzw./nde. himmil); ohd. himil (mhd. himel, nhd. Himmel); ofri. himul (nfri. himel, hemel); < pgm. *himul-, *himil-. Daarnaast on. himinn (nijsl. himinn); got. himins; < pgm. *himin-. Verder os. heƀan (mnd. hēven); oe. heofon (ne. heaven); < pgm. *heb(u)n-.
De Germaanse variatie in alle klanken behalve de eerste maakt dit woord moeilijk etymologiseerbaar. Men verbindt het wel met een wortel pie. *ḱem- 'bedekken' (IEW 556), maar de enige zekere afstammelingen van die wortel zijn Germaans, zie hemd, lichaam. Andere voorgestelde Indo-Europese etymologieën zijn eveneens problematisch: men vergelijkt wel Hittitisch kammara- 'wolk, damp'; of Sanskrit kmárati 'gekromd zijn'; of Grieks kamára 'gewelf' (zie kamer); of Avestisch kamarā- 'gordel'; maar al deze woorden staan geïsoleerd en/of hebben zelf ook geen acceptabele etymologie. Ook afgewezen als uitgangspunt wordt de wortel pie. *h2eḱ- 'scherp', waarbij *h2eḱmen- 'steen' (zie bij hamer), en waarvan bij de nultrap *h2ḱ- de stammen *ḱemen-, *ḱemel- zouden zijn gevormd.
Boutkan 1998 argumenteert voor herkomst uit een voor-Indo-Europese substraattaal. De b (een bilabiale fricatief /ƀ/) in pgm. *hebn- zou zijn ontstaan door dissimilatie van *-mn-. De variant met eind-l heeft zich wrsch. vanuit het Hoogduitse gebied naar het noorden verspreid; onzeker is of dat een oorspr. vorm is naast die op -n, of dat het om een secundaire formatie gaat. Een vergelijkbare, maar veel oudere wisseling tussen l en n is te zien in de woordvarianten bij zon.
Literatuur: Boutkan 1998, par 2.7


  naar boven