91.   dweil zn. 'doek om vocht of vuil op te nemen'
categorie:
substraatwoord
Vnnl. Vodde, dweyle, wisch, kladder 'vod, dweil, wisser, wislap' [1567; WNT kladder], dweyl "schotel-doeck, opneem-doeck" [1599; Kil.], dweil 'straatslijper' [17e eeuw; WNT]; nnl. dweil 'vrouw van slordige leefwijze' [1919; WNT zwabber I], 'iemand zonder fut', zoals in: as 'n oue dweil, as 'n natte zoutzak [1920; WNT zoutzak].
Afleiding met het Proto-Germaanse achtervoegsel *-ila, dat diende om instrumenten aan te duiden (zie beitel) van mnl. dwaen 'wassen'.
Mnd. dwele, dweile 'doek'; ohd. dwahila, dwehila 'doekje, linnen doek'; < pgm. *þwah(i)la-, met grammatische wisseling uit *þwagila- 'doek om mee te wassen'. Os. thwahan, ohd. dwahan, oe þwēan; on. þvá (nzw. två); got. þwahan 'wassen'; < pgm. *þwahan- 'wassen'.
Pgm. *þwahan- 'wassen' moet teruggaan op een wortel *tuak-, maar is gezien de -a- waarschijnlijk niet Indo-Europees. Er is maar één verwant, Oudpruisisch twaxtan 'wassen'. Gezien de geringe verspreiding en het betekenisveld moet dit een substraatwoord zijn.
De -ei- in het Nederlands is een samentrekking van ouder -agi- of -egi-, zoals ook in peil uit pegel en teil uit tegel. Naast dweil staat de vorm zonder umlaut, zie dwaal.
De Germaanse wortel is via Oudfrans toaille, touaille 'doek' [13e eeuw; FEW] in Engels towel 'handdoek' terechtgekomen.
De betekenis 'straatslijper' moet ontstaan zijn n.a.v. dweilen 'langs de grond of straat slepen'.
dweilen ww. 'met een natte doek afvegen'. Vnnl. dweilen 'met een doek wissen' [1599; Kil.], dweilen 'langs de grond of de straat slepen' [17e eeuw; WNT], op den dweil zijn 'langs de straat slieren of slenteren' [1873; de Bo]. Afleiding van dweil.
Fries: dweil
92.   eelt zn. 'hoornachtige verdikking van de huid'
categorie:
substraatwoord
Vnnl. eelt 'id.' [1567; Claes 1994a].
Wrsch. een vorm met toegevoegde -t (zoals bij arend) bij een niet geattesteerde vorm mnl. *ele. Naast alle Germaanse vormen is het opvallend dat Kiliaan eelt uitdrukkelijk als Hollands aanduidt. De verdere etymologie is onbekend. De geringe verbreiding en het betekenisveld suggereren een substraatwoord.
Mnd. ele, elde, elt 'eelt'; ofri. ile, il 'voetzool'; oe. ile 'voetzool'; on. il 'voetzool'; < pgm. *il- 'voetzool'.
93.   erwt zn. 'peulvrucht'
categorie:
substraatwoord
Mnl. erweten (mv.) 'id.' [1240; Bern.].
Os. erwit, erit; ohd. araw(e)iz 'erwt' (nhd. Erbse); < pgm. *arwait- 'erwt'. Het is niet zeker of on. ertr (mv.) 'erwten' een leenwoord uit os. erit is of een erfwoord.
Wrsch. een Germaanse of pre-Germaanse samenstelling of afleiding. Het eerste deel is een woord *arwa- dat verwant is met Latijn ervum 'peulvrucht'; Grieks órobos, erébinthos 'kikkererwt'; Middeliers orbaind 'korrel'; verder van onbekende herkomst, maar zeker niet Indo-Europees. Het tweede deel is misschien een achtervoegsel, maar wordt ook wel in verband gebracht met pgm. *ait- 'haver', zie aat.
94.   esp zn. 'ratelpopulier, loofboom uit de wilgenfamilie (Populus tremula)'
categorie:
substraatwoord
Onl. aspa- in de plaatsnamen Aspanmora (Friesland) [ca. 890; Künzel 72] en Aspide 'Eisden (Limburg NL)' [870; Künzel 125], espe- in Espede 'onbekende plaats aan de Maas' [1168; Gysseling 1960]; mnl. espe [ca. 1450; MNW]; vnnl. Espe [1599; Kil.].
Ohd. aspa 'esp' (mhd. aspe, nhd. Espe); oe. æsp, æps (ne. asp); on. ösp (nzw. asp); < pgm. *aspō-.
Verdere verwanten zijn er alleen in Lets apsa, Oudpruisisch abse en misschien in verouderd Pools osa, Opper-Sorbisch wosa. Het woord kan met metathese zijn ontstaan uit pie. *apsō (IEW 55), maar gezien de spreiding en de betekenis ligt een substraatherkomst meer voor de hand.
Net als bij de boomnaam es 1 is de oorspr. a een e geworden, naar analogie van de e in het bn. espen, die door i-umlaut ontstaan is uit Proto-Germaans *aspīna- 'van espenhout'. Dat is in de 15e eeuw ook in het Duits gebeurd.
95.   ever zn. 'wild zwijn'
categorie:
substraatwoord
Onl. *evor in persoonsnamen: Euorbald [920-40; DB 340]; mnl. euer [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Os. evur; ohd. ebur; oe. eofor 'ever'; on. jöfurr, met overdrachtelijke betekenis 'vorst'; < pgm. *ebura- 'ever'.
Buiten het Germaans verwant met: Umbrisch apruf, abrof, aprōs, Latijn aper 'ever', met afwijkende klinker; met onverklaard v- bovendien: Lets vepris 'id.'; Oudkerkslavisch veprŭ 'id.'. Hoewel IEW 323 een wortel pie. *epero- 'ever' reconstrueert, lijken de ongewone vormen, de beperkte verbreiding en het betekenisveld eerder op een woord uit een niet-Indo-Europese taal te wijzen, dus een substraatwoord.
Fries: everswyn
96.   god zn. 'opperwezen'
categorie:
substraatwoord
Onl. got '(de christelijke) God' [eind 8e eeuw; CG II-1, 26]; mnl. god, zelden gespeld als got, dit in tegenstelling tot andere woorden die in de uitspraak eindigen op /-t/.
Os. god (mnd. got); ohd. got (nhd. Gott); ofri. god (nfri. god); oe. god (ne. god); on. guð, goð (nzw. gud); got. guþ, verbogen gud-; < pgm. *guda-.
Verdere etymologie onzeker. a) Meestal veronderstelt men (NEW, Pfeifer, BDE, ODEE) afleiding van pie. heuH- 'aanroepen' (IEW 413), waarbij o.a. Oudkerkslavisch zŭvati 'roepen'; Litouws žavėti 'betoveren'; Sanskrit -hūta- 'aangeroepen', havate 'hij roept'. Pgm. *guda- zou dan betekenen 'datgene wat aangeroepen wordt', wat dan ook de onzijdige vorm van het woord verklaart; de laryngaal H zou echter in het Germaans een lange ū moeten veroorzaken. (b) Kluge, Bjorvand/Lindeman gaan daarom uit van pie. heu- 'gieten' (IEW 447), met voor het zn. een betekenisontwikkeling van 'drankoffer, plengoffer' naar 'degene aan wie dit offer wordt gebracht'; dit lijkt echter vergezocht. (c) Zeer onwrsch., mede vanwege de ook hier niet verklaarde korte Germaanse u, is de aanname van Shields 1996, die pie. *gho-ut-óm reconstrueert, uit een aanwijzend partikel *gho- (vergelijk Latijn hic, haec, hunc 'deze, die') en een partikel *ut 'omhoog, buiten' (zie uit), en daarmee een oorspr. betekenis 'die daarboven' veronderstelt. (d) Wrsch. moet men daarom uitgaan van ontlening aan een voor-Germaanse substraattaal (Beekes 2000, eerder ook al Feist en Lehmann).
Het Proto-Indo-Europese woord voor het begrip 'god' was *déiu-os, waarbij o.a. de Germaanse godennaam *Tiwaz (Oudnoords Týr, etc., zie dinsdag) en Latijn deus, zie verder joviaal.
Het Germaanse woord was oorspr. onzijdig, maar is onder invloed van het christendom mannelijk geworden. Zie ook afgod.
goddelijk bn. 'betreffende god; verrukkelijk'. Mnl. godelec 'betreffende god' [1240; Bern.], godelijc 'godvruchtig, godsdienstig', gotlick dranck 'drank van een god, godendrank' [1477; Teuth.]; vnnl. goddelijk ook 'als van (een) god, hemels, heerlijk', in goddelijk musijck [ca. 1650; WNT]; nnl. goddelyk wyfje [1785; WNT], ook als bw. van graad in godlijk schoon 'uitermate mooi' [1873; WNT]. Afleiding met het achtervoegsel -lijk. In het Middelnederlands is dit bn. altijd met het begrip 'god' verbonden en het kan ook dingen aanduiden die bij (het verblijf van) een godheid behoren. In die betekenis kan het dan ook overdrachtelijk 'als van/voor een god' gebruikt worden, en zelfs een (positief) bw. van graad worden. ◆ godheid zn. 'goddelijk wezen'. Mnl. godheit 'goddelijkheid, het wezen der godheid', in da sine gotheit an erschein 'waaruit zijn goddelijkheid bleek' [1200; CG II, Servas], metonymisch ook 'god als persoon gedacht, goddelijk wezen' maar daar niet altijd duidelijk van te onderscheiden: wanttie Godheid bi naturen ghene pine ghedoghen mach 'want God kan van nature geen pijn lijden' [1321; MNW] en misschien ook al in gotheit voor Latijn deitas [1240; Bern.], ook 'theologie, godgeleerdheid' in meesters ... van allen consten, van der godheit alleene uutghesceiden 'geleerden in alle wetenschappen behalve in de theologie' [1460-80; MNW-R], docteurs inder godheit [1468-97; MNW]. Samenstelling met het achtervoegsel -heid, oorspr. dus een abstractum dat ongeveer 'wat de natuur van een god heeft' betekent.
Literatuur: K. Shields (1996), 'A proposal Regarding the Etymology of the Word God ', in: LB 85, 69-74; R.S.P. Beekes (2000), 'God is Non-Indo-European', in: Boutkan 2000, 27-30
Fries: god ◆ godlik ◆ godheid
97.   graven ww. 'in de grond spitten'
categorie:
substraatwoord
Onl. gruouon 'zij groeven' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. grauen 'begraven' [1236; CG I, 29], grauen 'graven, graveren, uitsnijden' [1240; Bern.], graven ende luken 'kuilen graven en weer dichtmaken' [1410; MNW].
Os. (bi)graƀan 'begraven'; ohd. graban 'graven' (nhd. graben); ofri. greva (nfri. grave); oe. grafan 'graven, graveren'; on. grafa '(be)graven, graveren', ozw. grava/græva (nzw. gräva); got. graban; < pgm. *graban-.
Buiten het Germaans slechts Balto-Slavisch: Litouws grebti 'bijeenschrapen, harken', Lets grebt 'schrappen, uithollen'; Oudkerkslavisch greti (1e pers. ev. grebǫ) 'graven', po-greti 'begraven'; deze zou op pie. *ghrebh- 'krassen, schrapen' (IEW 455) kunnen teruggaan, pgm. *graban- op pie. *ghrobh-. Aangezien deze wortel niet in andere takken van het Indo-Europees is geattesteerd, zou het ook om een substraatwoord kunnen gaan, zie ook greb(be). Polomé 1986 ziet niet genoeg bewijs voor *ghrebh- 'krassen, schrapen' en op semantische gronden voelt hij niet voor aansluiting bij de wortels hrebh- en hreibh- 'grijpen', zie grijpen.
Van de wortel van graven ook gracht, graf, greb(be), greppel en groeve.
Een afleiding van dit werkwoord is het tot in het Vroegnieuwnederlands voorkomende zn. grauen 'sloot, gegraven watering', zoals reeds in onl. Bodegrauen 'Bodegraven (Zuid-Holland)' [1064; Künzel]; vnnl. grave [1599; Kil.]; ook Duits Graben 'sloot, gracht, loopgraaf'.
In het Middelnederlands betekende graven vooral 'begraven' (meestal van lijken); voor de betekenis 'in de grond spitten' was delven gebruikelijker.
begraven ww. 'in de aarde bergen; in een graf leggen'. Mnl. dar leget die scat onder begrauen 'daar ligt de schat onder begraven' [1276-1300; CG II, Rein.E], begrauen was hi ... in dauids stad 'hij werd begraven in de stad van David' [1285; CG II, Rijmb.]. Afleiding van graven met het voorvoegsel be-.
Literatuur: Polomé 1986, 663
98.   greb(be) zn. 'greppel, sloot ter landscheiding of ontwatering'
categorie:
substraatwoord, geleed woord
Onl. gribba als nederlandisme in een Latijnse tekst: inter duas gribbas 'tussen twee greppels' [1105-20; Blok]; mnl. ghevallen in ene grebbe 'in een greppel gevallen' [1340-60; MNW-R]; vnnl. grebbe 'sloot, gracht' [1599; Kil.]; nnl. greb 'sloot, greppel' [1806-07; WNT]. Dial. ook grubbe [1599; Kil.].
Afleiding van het werkwoord graven. Volgens Schönfeld (1955: 91) is onl. gribba de aanduiding van een klein watertje en staat het woord in ablaut-verhouding tot *grubb-/*grobb- in bijv. Grobbendonk, Grebbeberg, en andere toponiemen. Daarnaast ook (verouderd en gewestelijk) grep(pe) (als technische term nog kringgrep 'greppel rond een prehistorisch urnenveld'), grippeI, gruppe 'geul, goot, greppel' en greppel, dat ook voorkomt als grippel en gruppel. Boutkan neemt aan dat het om een substraatwoord gaat, gezien de ongewone ablaut a - u en de verscherping van -bb- tot -pp- in greppe en greppel.
Pgm. *grabjō, zoals ook on. gref 'houweel' < *grabjan.
Literatuur: D. Boutkan (2001), 'Grapperhaus(en)', in: Naamkunde 33, 73-80, hier 74-77
99.   greep zn. 'grijpende beweging; mestvork; handvat'
categorie:
substraatwoord
Mnl. in sinen grepe 'in zijn hand, in zijn greep' [1390-1410; MNW-R], grepe 'het grijpen' [1479; MNW-P], hadde enen driegetanden yseren griep 'had een ijzeren riek met drie tanden' [1480; MNW grepe]; vnnl. greep 'mestvork' in rieck oft grepe, mistgaffel [1573; Thes.], grepe 'hoeveelheid die men grijpt, handvol, etc.' [1573; WNT], grepe 'het grijpen; ("verouderd") haak' [1599; Kil.]; nnl. greep 'handvat, heft, aanvatpunt' [1701; WNT].
In greep zijn twee verschillende woorden samengevallen, die twee ablautstrappen representeren: enerzijds pgm. *gripa- 'het grijpen', waaruit door rekking in open lettergreep mnl. grepe; anderzijds *graipō- 'grijper', waaruit mnl. greep (verbogen vormen grepe(-)) met historische lange ē. Beide zijn afgeleid van de wortel van grijpen.
Bij pgm. *gripa- 'het grijpen' horen: ohd. grif; oe. gripe (ne. grip, zie grip); ofri. grip; on. grip 'het grijpen' (nzw. grepp). Bij pgm. *graipō- 'grijper' horen: mnd. grēpe 'mestvork'; ohd. greifa 'voorwerp om mee te grijpen'; oe. grāp 'grijpende hand' (ook oe. grāpian 'tasten', ne. grope); on. greip 'greep; hand met uitgestrekte duim' (nzw. grep '(mest)vork').
Ook in allerlei samenstellingen als handgreep 'handbeweging, vaardigheid', kunstgreep 'list, manoeuvre', lettergreep 'syllabe', misgreep 'blunder'.
Fries: greep
100.   greppel zn. 'ondiepe sloot'
categorie:
geleed woord, substraatwoord
In het mnl. in het ww. gruppele 'graven van greppels' [1245; Slicher van Bath]; vnnl. grippelen ofte riollen 'greppels of riolen' [1578; WNT Supp. afdelven], greppel [1612; WNT], gruppelen (mv.) [ca. 1665; WNT]; nnl. naast greppel gewestelijk nog grippel, gruppel.
Verkleinwoord bij mnl. greppe 'goot, greppel, riool' [1384-1407; MNW], grippe 'id.' [1477; MNW]; vroegnieuwnederlands greppe, grippe, gruppe 'sloot, gracht, ploegvoor' [1599; Kil.]; ook Middelnederduits gruppe 'goot'. Aangezien het Middelnederduits alleen gruppe kent, het Limburgs alleen grubbe, het verkleinwoord in de oudste bron gruppel is en greppe, grippe vooral Vlaamse vormen zijn, mogen we *gruppe(le) als de oudste Nederlands vorm beschouwen, waaruit door westelijke ontronding greppe(le), grippe(le) zijn ontstaan.
Deze basis *grup(p)- vinden we ook in mnd. gropen 'uithollen' < *grup-, nzw. (dial.) gröpa 'uitgraven', on. greypa 'invouwen' < pgm. *graup-. Voorts mnl. groppe(n), nnd. Groppen 'ketel, pot', ohd. groppo 'soort krab' < pgm. *grupp-an-; en mhd. grope 'kookpot', mnl. grope 'pot', mnd. grope, grape 'kookpot met drie poten' < pgm. *grup-an-. De vormen met -p(p)- hebben zich uit de wortel pgm. *grab- 'graven', zie graven, ontwikkeld in vormen met een n-suffix en een secundaire nultrap: *grub-n- > *grupp-. Van de rekkingstrap *grōb- (bijv. in de verleden tijd 'hij groef', en zie groeve, groef) is (misschien met analogische p) pgm. *grōpō 'goot, groeve' gevormd: mnl. groepe 'goot, greppel' (nnl. groep 'stalgoot'); mnd. grōpe 'plas, goot'; ofri. grōpe 'mestkuil' (nfri. groppe 'mestgoot; greppel'); on. gróp 'goot' (nzw. grop 'kuil').

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven