1.   bepalen ww. 'beperken, vaststellen'
categorie:
geleed woord
Mnl. bepaelt (verl.deelw.) 'van palen voorzien, met palen versterkt' [1283; CG I, 735], bepa(e)len 'met grenspalen afzetten' [1417; MNHWS], 'omschrijven' [1447; MNHWS]; vnnl. bepalen 'in grammaticale zin bepalen' [1628; Ampzing]; nnl. bepalen 'vastleggen, beslissen' [1737; WNT], 'determineren' [1784-85; WNT], (taalk.) 'als bepaling dienen bij of voor' [1857; Bomhoff].
Gevormd uit be- en het zn. paal 'pijler'.
Reeds in het Middelnederlands vindt de voor de hand liggende overgang plaats van letterlijk, concreet 'door middel van palen de grenzen vastleggen' naar abstract 'begrenzen, aangeven waar het over gaat'.
Fries: bepale


  naar boven