1.   belabberd bn. 'akelig, ellendig'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Mnl. belabbert 'besmeurd' [ca. 1470; MNW]; vnnl. belabbert 'ziek, gebrekkig, haveloos (gezegd van paarden)' [1653; WNT]; nnl. wat komt dat ... belabberd uit 'wat komt dat slecht uit' [1803; WNT].
Verl.deelw. van belabberen 'bevuilen', dat een frequentatief is van belabben 'bevlekken' [begin 17e eeuw; WNT], afgeleid met be- van het werkwoord labben 'smerig eten, knoeien' [1599; Kil.].
Bij het werkwoord labben: mnd. labben 'id.'; nhd. labbern '(slurpend) eten of drinken' (een variant van ohd. laffan), zie lebberen; oe. lapian 'oplikken, drinken' (me. lape, ne. lap), zie lepel.
Buiten het Germaans verwant met Latijn lambere 'likken'; Oudkerkslavisch lobÅ­zati 'kussen' (Servo-Kroatisch lobzati); Armeens lapel 'likken'. Verbinding met woorden voor 'slap' is onwaarschijnlijk.
Fries: belabberd


  naar boven