1.   wambuis zn. 'kledingstuk'
categorie:
leenwoord
Mnl. eerst wambesule 'wambuis' [1276-1300; VMNW], dan toot mijns heren wambuese 'voor het wambuis van mijn heer' [1317; MNW], met allerlei varianten als Wamboyse [1315-35; MNW-R], wambeys [1340-60; MNW-R], ten slotte an den wambuys 'aan het wambuis' [1394; via MNW struus]; vnnl. ook Wammes 'wambuis' [1653; iWNT vaan I].
Ontleend aan Oudfrans wambais, ook wambeis [12e eeuw; FEW], een Noord-Franse nevenvorm van gambais 'gewatteerd wambuis' [1160-74; TLF], uit middeleeuws Latijn wambasium 'wambuis', naast gambesum [1298; Niermeyer], een ontwikkeling van bombicum 'wambuis' [1020; Niermeyer] (of een variant als bambacium), eerder al bombax 'katoenen stof' [968; Niermeyer], dat ontleend is aan Middelgrieks bámbax 'katoen', zie ook bombazijn. In het Oudfrans en middeleeuws Latijn is de beginklank soms veranderd in w- onder invloed van Germaanse woorden voor 'buik', zoals onl. wamba 'buik' [10e eeuw; W.Ps.]. De oude vorm wambesule gaat mogelijk terug op een afleiding van middeleeuws Latijn wambasium met de verkleinuitgang -ula, die meer bij kledingstukken voorkomt, zoals bij middeleeuws Latijn casula 'mantel met capuchon', zie kazuifel.
Een wambuis was een kledingstuk dat onder het bovenkleed werd gedragen, maar toch ook zichtbaar was. Het was vaak gewatteerd en doorstikt.
Het woord wambuis werd verkort tot buis 2.
Fries: wammes


  naar boven