1.   walvis zn. 'zeezoogdier van de orde Cetacea'
Onl. walfisk 'walvis' als glosse in ceti idest waluisc 'cetus, dat is walvis' [1163; ONW]; mnl. walvisch, in de vormen wal vesch, wal vesg [1240; Bern.], in ene manire van walvisg, ... als si hoit voren rughe bovent water die sciplude diese siin die wanen dat een eilant si 'een soort walvis ... als ze haar rug boven het water houdt, denken de zeelieden die haar zien, dat het een eiland is' [1270-90; VMNW].
Samenstelling van onl. *wal 'walvis' met een verduidelijkend tweede lid vis, dat wellicht is toegevoegd om homonymie te vermijden met wal. Voor vergelijkbare samenstellingen zie kraanvogel, muildier, oeros, rendier, tortelduif, windhond.
Mnd. walvisch; ohd. wal (nhd. Wal, Walfisch); nfri. walfisk; oe. hwæl (ne. whale); on. hvalr (nzw. val); < pgm. *hwala- 'groot zeedier'.
Verdere herkomst onzeker. Wrsch. verwant met Oudpruisisch kalis 'meerval', maar of het om Indo-Europese verwantschap gaat of om gemeenschappelijke ontlening uit een niet-Indo-Europese taal, is niet vast te stellen. In het laatste geval kunnen ook Fins en Ests kala 'vis', Samisch guolle 'id.' en andere Fins-Oeralische woorden voor 'vis' verwant zijn. Verwantschap met Latijn squalus 'een soort zeevis' is zeer onzeker. Dat woord is eerder afgeleid van de wortel *squāl- 'ruw, ruig van oppervlak' van squāma 'schub' (De Vaan 2008).
In de Oudgermaanse taalfasen is niet altijd duidelijk welk dier er precies wordt bedoeld.
Fries: walfisk


  naar boven