1.   walrus zn. 'zeedier (Odobenus rosmarus)'
Vnnl. De Wal-rusch bynaest haer tanden achter int boot gheslaghen hadde 'de walrus had zijn tanden bijna achter in de boot gezet' [1594; iWNT], om traen te maecken van walrussen [1612; iWNT].
Ontleend aan een woord uit een Noord-Germaanse taal dat terug moet gaan op Oudnoords hrosshvalr of rosmhvalr 'walrus', waarbij de twee samenstellende leden in het Nederlands zijn verwisseld, wrsch. naar het voorbeeld van walvis. Een dergelijke wisselvorm is overigens al vier eeuwen eerder als hapax geattesteerd als Oudfrans galerous 'walrus' [1205; FEW]. Oudnoords hrosshvalr en rosmhvalr zijn volksetymologische vervormingen, onder invloed van hross 'paard' en/of hvalr 'groot zeedier' (zie walvis), van rosmall 'walrus', een afleiding van Proto-Germaans *rusma- 'roodbruin'. Daarnaast staat nog een Oudnoordse vorm rostungr 'walrus', die is afgeleid van Proto-Germaans *rusta- 'roodbruin'. Voor beide woordstammen zie roest. De walrus is dus wrsch. genoemd naar zijn huidskleur. Het is echter ook mogelijk (Kiparsky 1952) dat het verband met *rusma-, *rusta- volksetymologisch is ontstaan en dat Oudnoords rosm- teruggaat op een voor- of in elk geval niet-Germaans leenwoord. Hierop wijzen onder meer Fins mursu 'walrus', Samisch (Fins-Oegrisch) morša 'id.', vanwaar het, al dan niet via Russisch morž 'id.' in diverse Oost-Europese en Romaanse talen is terechtgekomen, bijv. Tsjechisch mrož, Turks mors, Spaans en Portugees morsa, Frans morse en Engels (vero.) mors.
Uit on. rosmall, rosmhvalr: ode. rosmer, nno. dial. rosmal, rosmål, rosmår, waarvan de laatstgenoemde de basis is geweest voor de wetenschappelijke soortnaam rosmarus.
On. hrosshvalr is als leenwoord onder meer geattesteerd als: Oudengels horschwæl [893; OED], Oudfrans roal [ca. 1180; FEW] (Nieuwfrans rohart 'walrus- of nijlpaardivoor').
De hedendaagse West- én Noord-Germaanse namen voor de 'walrus' gaan daarentegen allemaal door directe of indirecte ontlening terug op vnnl. walrus: nhd. Walroß (oudste attestaties Walruschen, Walreussen), nfri. walrus, ne. walrus, nno. hvalross, nde. hvalros, nzw. valross (met oudste attestaties resp. walrusk, hvalrusk, wallross).
Literatuur: V. Kiparsky (1952), 'L'histoire du morse', in: Annales Academiæ Scientiarum Fennicæ, Series B 73, 1-54
Fries: walrus


  naar boven