1.   walnoot zn. 'okkernoot (Juglans regia)'
Mnl. wallnot 'okkernoot' [1477; Teuth.]; vnnl. waltnot [1515; iWNT], een wallnoete [1517; iWNT].
Het woord betekent letterlijk 'Keltische noot'. Voor het tweede lid zie noot 2. Het eerste lid is een oude volksnaam, Proto-Germaans *walha-, waarmee de Germanen hun niet-Germaanse buren aanduidden. Oorspr. waren dat de Kelten. De naam is dan ook hetzelfde als die van de door Caesar vermelde Keltische stam der Volcae. De betekenis 'Romaans' ontstond toen Gallië geromaniseerd werd.
Nfri. wâlnút; oe. walhhnutu [ca. 1050; OED] (ne. walnut); on. valhnot (nzw. valnöt).
Bij pgm. *wálha-: onl. walo 'Romaan, Fransman' [12e eeuw; ONW] (mnl. wale 'id.', nnl. Waal 'Franstalige Belg'); ohd. walh 'id.'; oe. wealh 'Kelt'. De Germaanse toponiemen Wallonië, Wales en Cornwall voor niet-Germaanse gebieden gaan eveneens op deze woordstam terug. Voor het bn. pgm. *wálhiska- 'Keltisch; Romaans', zie koeterwaals.
De walnootboom is inheems in het gebied rond de Middellandse Zee en werd in de vroege middeleeuwen ook veel aangeplant in Gallië (het huidige Frankrijk), vanwaar de noot werd verhandeld naar noordelijker streken. Walnoot is oorspr. een Oost-Nederlands woord, maar het wordt al door Kiliaan (1599) behalve als Duits, Saksisch en Rijnlands ook als Hollands bestempeld. Een oudere en nog steeds overwegend Zuid-Nederlandse benaming voor dezelfde noot is okkernoot.
Fries: walnút


  naar boven