1.   walhalla zn. 'erehemel, paradijs'
categorie:
leenwoord
Vnnl. 't grootsch Valhalla 'het grootse paradijs' [1779; Van Merken], ODIN alleen dronk wyn in Walhalla [1782; Brender à Brandis], Valhalla: galerij van vermaarde Nederlandsche mannen [1840; Picarta].
In de oudste vorm met v- ontleend aan Neolatijn Valhalla 'mythologische hemel', een ontlening van Oudnoors valhöll letterlijk 'de zaal van de gesneuvelden', een samenstelling van valr 'de gesneuvelden', dat we ook vinden in walkure 'degene die de gesneuvelden kiest', en höll 'grote zaal', zie hal. De vorm met w- is vermoedelijk ontleend aan Duits Walhalla 'mythologische hemel' [1748; Holberg], een nevenvorm van Valhalla 'id.' [1750; Schütze]. Ook in andere talen is Valhalla ontleend, al zeer vroeg in het Engels [1696; Nicolson], later in het Frans [1752; TLF].
In de Noorse mythologie was het Walhalla een hemel die speciaal bestemd was voor de gevallenen in de strijd.
Literatuur: W. Nicolson (1696), The English historical library, Londen, 146; L. Holberg (1748), Einleitung in das Natur- und Völkerrecht, Copenhagen/Leipzig, 616; G. Schütze (1750), Der Lehrbegriff der alten deutschen und nordischen Völker, Leipzig, 276; L.W. van Merken (1779), Germanicus, Amsterdam, 330; G. Brender à Brandis (1782), Taal-, dicht- en letterkundig kabinet, deel 2, Amsterdam, 169


  naar boven