1.   ouderling zn. 'toezichthouder binnen de protestantse kerk'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. ouderlinc 'oude wijze man' in an die auderlinghe 'bij de oude wijze mannen' [1332; MNW], Die ouderlinge ... sonder magen 'de ouderen zonder verwanten' [1393-1402; MNW-R]; vnnl. Van de Apostelen, ende van de Ouderlinghen 'door de apostelen en de oudsten' [1562; Deux Aes], Ouderlingen 'toezichthouders binnen de protestantse kerk' [1590; WNT].
Afleiding van de comparatief ouder van oud, met het achtervoegsel -ling. De oorspr. betekenis 'oude man' wordt nog gebruikt in het BN.
Fries: âlderling


  naar boven