1.   flatteren ww. 'vleien; mooier of gunstiger voorstellen'
categorie:
leenwoord
Mnl. flatteren 'vleien' [1477; Teuth.], ook in mit smeken ende myt flatteren [1460-80; MNW-R] (nog ouder is de afleiding flattere 'vleier' [1350-1400; MNW-R]); vnnl. 'gunstiger voorstellen (dan wat reëel is)' in 't Is de groote kunst van een Schilder, dat hy weet te flatteeren, en evenwel doet lykenen [1698; WNT].
Ontleend aan Frans flatter 'vleien' [1200; Rey], 'gunstiger voorstellen dan wat reëel is' [1667; Rey], eerder ook al flater 'iemand bedriegen door de waarheid te verdraaien' [ca. 1165; TLF]. Hiervan wordt aangenomen dat het afgeleid is van Frankisch *flatjan 'aaien (met de vlakke hand)', afgeleid van *flat 'vlak' (met daarbij ohd. flaz en oe. flat, zie flat). De betekenis 'aaien' is ook bij Frans flatter aanwezig, zij het met attestaties pas vanaf de 15e eeuw. Dat kan betekenen dat deze concrete betekenis opnieuw is ontwikkeld uit 'vleien (= het gemoed strelen/aaien)'.
Literatuur: Hoptman 2000
Fries: flattearje


  naar boven