1.   flanel zn. 'geruwde wollen of katoenen stof'
categorie:
leenwoord
Vnnl. 3 rood baaye broexkens met flanel gevoert [17e eeuw; WNT]; nnl. zeker fyn zacht baai, Flannel (als vertaling van Engels flannel) [1708; Sewel EN].
Via Frans flanelle 'id.' [ca. 1650; Rey] ontleend aan Engels flannel 'id.' [1503; OED], dat eerder voorkwam als benaming voor een soort wollen kleed of kledingstuk, met als oudste attestatie flaunneol [1300-01; BDE]. De verdere herkomst is onzeker. De traditionele aanname, ontlening uit Welsh gwlanen 'wollen product' van gwlān 'wol' (verwant met wol), is niet wrsch.: de klankovergang van Welsh gwl- naar Engels fl- is niet te verwachten, en voor de suffixsubstitutie -en > -el is ook geen goede verklaring. Als alternatief wordt wel gedacht (BDE) aan ontlening (met verkleiningsachtervoegsel) aan Oudfrans flaine 'soort grove wol' (in het Fries ontleend als fl(e)inje), maar ook daarvan is de herkomst onduidelijk.
Kenmerkend voor flanel, dat vroeger van wol maar tegenwoordig meestal van katoen wordt gemaakt, is het door opkammen verkregen geruwde oppervlak van de stof, die daardoor goed isoleert en warm aanvoelt.
Fries: fl(e)inje, flanel


  naar boven