1.   menhir zn. 'rechtopstaande stenen zuil uit de bronstijd'
categorie:
leenwoord
Nnl. menhir [1886; Kramers].
Ontleend aan Frans menhir 'id.' [1798; Rey], een leenwoord uit het Bretons, vanwege de grote aantallen menhirs in Bretagne. Het huidige Bretonse woord voor 'menhir' is peulvan, letterlijk 'paalsteen', maar in toponiemen komt ook menhir voor, dat is samengesteld uit maen 'steen' en hir 'lang'.
Bretons maen < Oudbretons main is verwant met: Oudiers magen, Cornish men, Welsh maen; < Proto-Keltisch *magino- 'steen, plaats'. Bretons hir is verwant met: Oudiers sír, Cornish en Welsh hir; < Proto-Keltisch *sīro- 'lang' < pie. *seh1-ro- 'laat' (IEW 891), verwant met Latijn sērus 'laat', bij de wortel pie. *seh1- zoals in sedert. De samenstelling bestaat ook als Welsh maen hir [1695; OED3] en in het Cornish in toponiemen.
Traditioneel wordt onderscheid gemaakt tussen een menhir en een dolmen, een verzameling rechtopstaande stenen met ten minste één horizontale deksteen.
Fries: menhir


  naar boven