1.   akoestiek zn. 'leer van klank en geluid'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. acoustiek 'gehoorleer' [1856; WNT trilling I], accoustiek [1915; WNT], akoestiek [1956; Dale Hwb].
Ontleend aan Frans acoustique [1700], gevormd naar het Griekse bn. akoustikós 'het horen betreffend', dat is afgeleid van akoustós 'hoorbaar' bij het werkwoord akoúein 'horen', misschien verwant met horen.
Het zn. werd in 1700 in Frankrijk voorgesteld als naam voor 'geluidsleer', maar bestond daar al eerder als bn. voor 'het gehoor betreffend' zoals in nerf acoustique 'gehoorzenuw' [1701]; het Engelse bn. acoustic 'het horen betreffend' werd al voor de 17e eeuw aan het Frans ontleend.
Het gebruik in Nederland is tamelijk recent; Marin 1793b vertaalt het Franse zn. nog met 'toonkunst'.
Fries: akoestyk


  naar boven