1.   diep bn. 'zich ver naar beneden uitstrekkend'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. zelfstandig gebruikt in de geografische naam Maresdeop 'Marsdiep' [eind 7e eeuw-817; Claes 1994a] hertin diepin (datief ev.) 'in een diep hart' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. diep 'ver naar beneden' [1285; CG II, Rijmb.], int vernoy ... so diep 'zo diep in de ellende' [1340-60; MNW-R], Soe groet ghepeins ende soe diep 'zo groot en diep gepeins' [1340-60; MNW-R], tote diep in den avont 'tot diep in de avond' [1340-60; MNW-R].
Os. diop; ohd. tiof (nhd. tief); ofri. diap (nfri. djip); oe. dēop (ne. deep); on. djúpr (nzw. djup); got. diups; < pgm. *deupa- 'diep'. Hierbij horen ook on. dúfa 'neerdrukken, doen zinken', oe. dūfan en dȳfan 'duiken, zinken' (ne. dive 'duiken'). mnl. mnd. bedoven 'ondergedompeld, verzonken'. Ook andere woorden als dobberen, dompelen en dopen behoren wrsch. bij deze wortel. Er bestonden blijkbaar o.a. pgm. *deup-, daup-, *du(m)p-, *dub- naast elkaar, wat op een substraatwoord duidt.
De pgm. wordtel zou eventueel moeten teruggaan op pie. *dheubh-n-, maar er verschijnen alleen verwanten in het Baltisch: Litouws dubùs 'diep, hol', dùgnas 'bodem' (< *dubnas), en verder Oudkerkslavisch dŭno 'grond, bodem' (< *dubno) en Oudiers domun 'wereld', domuin 'diep', Gallisch *dubnos, *dumnos 'wereld' (in persoonsnamen als Dumno-, Dubnorix). Ook deze beperkte verspreiding duidt op een substraatwoord.
Vanaf zijn ruimtelijke basisbetekenis ontwikkelde diep door metonymie en metafoor een brede waaier van abstracte en overdrachtelijke toepassingen. De meeste thans gangbare gebruikswijzen waren al bekend in het Middelnederlands. Bij het gesubstantiveerde bn. diep schijnt de metaforische overdracht op andere dimensies dan diepte, onder meer de toepassing 'het binnenste' bijv. het diep van het woud, zich pas in het Nieuwnederlands te hebben voltrokken. Wel oud is de betekenis '(vaar)geul': onl. *deop in Maresdeop 'Marsdiep' [eind 7e eeuw-817; Künzel 243].
diepe zn. 'diepte; diep gedeelte van zwembad'. Nnl. diepe 'diepte, afgrond' [1778; WNT voortschieten], het diepe van den zolder 'het verre, slecht zichtbare of duistere, gedeelte van de zolder' [1838; WNT ziel], haring, opduikend uit het diepe 'haring die uit de diepte opduikt' [1940; WNT vischjager], diepe 'diepe deel van een zwembad' [1984; Dale]. Afleiding van diep.
Literatuur: F.B.J. Kuiper (1995) 'Gothic bagms and Old Icelandic ylgr', in: NOWELE 25, 63-88; EWgP 153-54


  naar boven