1.   codex zn. 'oud handgeschreven boek; verzameling wetten'
categorie:
leenwoord
Mnl. Den legisten laet ic hoer boecken ... Mit horen codicen ende digesten 'aan de rechtsgeleerden laat ik hun boeken met hun verzamelingen wetten en jurisprudentie' [1470-90; MNW-R]; nnl. codices (mv.) 'handschriften' [1816; WNT uitcijferen], codex '(verzamel)handschrift' [1838; WNT stempel I].
Ontleend aan Latijn cōdex 'wetboek', een dialectische variant van caudex 'boomstronk; blok hout waarvan tabletten worden gezaagd voor schrijfplankjes; boek; wetboek', misschien bij het werkwoord cūdere 'slaan, stampen', dat wrsch. verwant is met houwen. De Romeinen schreven oorspr. op met was bedekte plankjes.
In het Glossarium Harlemense, een Latijns-Nederlandse woordenlijst uit de 15e eeuw, wordt het Latijnse woord codex vertaald met "boec". Pas sinds de wetenschappelijke belangstelling voor Middelnederlandse handschriften in de 19e eeuw is het woord ontleend in de betekenis 'oud, met de hand geschreven boek'; sinds 1847 staat het in Kramers in de betekenis 'oud handschrift', maar in Woordenschat 1899 heet het nog "de oude naam voor boek".
In het vulgair Latijn had codex ook de betekenis 'verzameling wetten'; de bekendste van die codices is de Codex Justinianus, die in de 6e eeuw op initiatief van de Byzantijnse keizer Justinianus is samengesteld en de basis vormt van het Romeinse recht in West-Europa. Latijn codex ontwikkelde zich tot code in het Frans, zie code. In het Nederlands worden zowel codex als code in juridische zin gebruikt, in het Frans staat codex alleen voor 'lijst met farmaceutische termen'.
codicil zn. 'aanvullende bepaling bij een testament'. Mnl. Dat alle die dinghen, die hier na volghen in dese codicille bescreven, vuldaen worden ghelijc minen testamente 'dat alles wat hieronder in dit codicil beschreven staat, uitgevoerd wordt als mijn laatste wilbeschikking' [1339; MNW wederroepen]; vnnl. alderhande Legaten ende besprekken, die henluyden by ... Testament, Codicillen ofte andersins besproken ofte gemaeckt worden [1536; WNT Supp. aalmis], codicille [1545; Stall.]. Ontleend aan Latijn cōdicillus 'plankje, brief, korte tekst', verkleinwoord van Latijn cōdex. ◆ donorcodicil zn. 'verklaring dat iemand na zijn dood zijn organen voor transplantatie beschikbaar stelt'. Nnl. donorcodicil 'id.' [1984; Dale]. Gevormd uit donor en codicil.
Literatuur: J. Nuchelmans e.a. (1976) Woordenboek der oudheid, Bussum; Sterkenburg 1973
Fries: kodeks


  naar boven