71.   meid zn. 'meisje' (BN) 'vrouwelijke dienstbode'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. meit 'jonge vrouw, meisje' in doe ic een meit was 'toen ik (nog) een meisje was' [1488; MNW]; vnnl. meid ook specifieker '(ongehuwde) vrouwelijke dienstbode', zoals in meyden ... aan te neemen [1571; WNT], naast de samenstelling dienstmeyden [1638; WNT zwangbaar].
Ontstaan door samentrekking van mnl. *megit, een niet-geattesteerde umlautvorm van magit, nevenvorm van maget 'jonge vrouw', zie maagd.
Mhd. meit 'meisje, maagd' als gewestelijke nevenvorm van maget (nhd. Maid 'jonge vrouw' alleen in dichterlijke taal). In het Fries is het woord overgeleverd in meid(zj)e 'vrijen' en meidslach 'aanzoek bij een meisje'.
De vorm meid 'meisje' is vooral Noord-Nederlands en was aanvankelijk synoniem met maagd. In de loop van de tijd kreeg het vaak een negatieve bijklank, behalve als aanspreekvorm. Tegenwoordig wordt meid als geuzennaam gebruikt voor 'zelfbewuste vrouw': vandaar ook de titel van een overheidsbrochure uit 1990: 'Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid'.
Fries: -
72.   middag zn. 'het midden van de dag', (NN) 'dagdeel tussen ochtend en avond'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Onl. middondag in An auont in an morgan in an mitdondage tellon sal ic, in kundon ''s Avonds, 's morgens en 's middags zal ik vertellen en verkondigen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. middach 'middaguur' in prime. ende ondern. ende middach. ende none. ende completen 'priem, terts, sext, noen en completen (de kleine getijden)' [1236; VMNW], middag 'het middaguur' [1240; Bern.], Omtrent middach 'omtrent het middaguur' [1285; VMNW]; nnl. middag "tijd van het midden des daags tot zonsondergang" [1810; Frieseman], zijn vrije middagen [1941; iWNT athletiek].
Samenstelling van Proto-Germaans *middi- 'in het midden', zie midden, en dag.
Os. middi dag; ohd. mittitag (nhd. Mittag); ofri. middei (nfri. middei); oe. middæg (ne. midday); on. miðr dagr, miðdagr (nzw. middag 'diner').
Het model voor deze samenstelling is al oud; op dezelfde manier zijn bijvoorbeeld gevormd: Latijn merīdiēs 'middaguur' (< *medi-dies met dissimilatie); Sanskrit madhyámdina- 'id.'.
De oorspr. betekenis is 'het midden van de dag, het middaguur'. Aangrenzende dagdelen duidde men aan met voor de middag of voormiddag resp. na de middag of namiddag (klemtoon op mid). Dit is nog steeds de situatie in het BN en ook in het Duits hebben Vormittag, Nachmittag die oorspronkelijke betekenis. In het NN is middag bij uitbreiding ook, en tegenwoordig vooral, 'het gehele dagdeel tussen de ochtend en de avond' gaan betekenen. Dit leidde tot de samenstellingen NN voormiddag 'de eerste uren na het middaguur' en namiddag 'de laatste uren voor de avond'. De eerste uren na het middaguur duidt men zowel in het NN als het BN ook wel aan met tussen de middag.
Fries: middei
73.   mits vgw. 'op voorwaarde dat'; (BN) vz. 'op voorwaarde van'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. mits (vz.) 'behoudens, behalve' in mids heren chens diere ute gaet 'behoudens de belasting van de heer die het oplevert' [1234; MNW], als bw. 'in het midden, doormidden' zoals in saghen mids ontve 'in tweeën zagen', Mids in wostinen 'middenin de woestijn' [beide 1285; CG II], 'op grond van, vanwege' in Mits der scoenheit van dinen liue 'vanwege je schoonheid' [1290; VMNW], mits dien 'dientengevolge' [1291; VMNW], mits dat 'omdat' [1291; VMNW], mids dat hi heeft de rente gheheel 'omdat hij de hele rente heeft' [1291; VMNW mits dat], mits dat 'op voorwaarde dat, mits' in mits dat ghi dafgoderye te nieuten doed 'op voorwaarde dat u de afgoderij afschaft' [1450-1500; MNW]; nnl. mits 'op voorwaarde van' in mits desen sal ick een verbont met u-lieden maken, dat [1688; WNT]; nnl. mits 'op voorwaarde dat' in mits wij vertrouwen in hem stelden [1866; WNT].
Afleiding van het bn. onl. middi 'midden' (zie midden) met een bijwoordelijke -s.
Mnd. middes 'in het midden'.
Van de vele betekenissen die mits in het Middelnederlands had, zijn de ruimtelijke betekenissen 'te midden van' en 'doormidden' volledig verouderd. Het woord kende vooral abstracte betekenissen, waarvan de vroegst geattesteerde 'behalve' niet zeer frequent was. De meest voorkomende betekenis van mits was 'vanwege, ten gevolge van, door, om, omdat', als inleiding van een oorzakelijk verband. Deze betekenis leeft nog voort in de combinatie mitsdien (bw.) 'daarom, derhalve' en in BN vermits (vgw.) 'aangezien, omdat'. Indien een bijzin volgde, gebruikte men de combinatie mits dat 'doordat, omdat, aangezien'. Bij uitbreiding ging dit ook 'indien' en nog strikter 'op voorwaarde dat' betekenen. Deze laatste betekenis werd in het NN algemeen en verloor het voornaamwoord dat, waardoor mits 'op voorwaarde dat' een voegwoord werd. In het BN bleef mits als voorzetsel bewaard, maar uitsluitend in de betekenis 'op voorwaarde van'.
Fries: mits
74.   mop zn. 'grap; deuntje, liedje'
categorie:
etymologie onduidelijk, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. moppen 'gebakken stenen' [1623; iWNT], De Moppen ter lenghte van tien duymen [1645; iWNT]; nnl. 'zekere harde, langwerpigronde koekjes' [1769; iWNT], mop 'grap' in dat 's een goeie mop hoor! [1892; Groene Amsterdammer], mopje 'grappig geschreven stukje tekst' in een "mopje", zooals mijn vriend ... zich smadelijk uitdrukt [1885; Groene Amsterdammer], een mopje muziek 'een deuntje, een liedje' [1885; Groene Amsterdammer], een vroolijke Engelsche mop, met veel hooge noten en trillertjes [1900; iWNT triller].
Vanaf de 17e eeuw was mop een informeel woord voor baksteen, zoals nu nog vooral in de samenstelling kloostermoppen voor een bepaald historisch type baksteen dat bij restauraties wordt gebruikt. Bij uitbreiding werden ook koekjes van die vorm zo genoemd: algemeen bekend zijn in het NN bijv. nog de Weesper moppen. Het woord mop 'grap' en 'deuntje, liedje' is vermoedelijk hetzelfde woord, hoewel de achtergrond van de betekenisoverdracht duister is. WNT legt het verband expliciet met de betekenis 'koekje'.
Van het woord zelf is de herkomst onbekend. In Zuid-Nederlandse dialecten komen vormen met -f voor (mof, moef(e)), en Kiliaan (1599) neemt moffe 'grote baksteen' op, dat hij Zeeuws en Hollands noemt. Volgens NEW zijn deze woorden affectieve nevenvormen van mok. Ook aan mop zou dan een algemene betekenis 'homp' ten grondslag liggen.
Fries: mop
75.   muts zn. 'hoofddeksel'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. mutse 'bonthoed, bontmuts' in op haer hoet behagele bonte mutsen 'op hun hoofden mooie hoofddeksels van bont' [1340-60; MNW-P], 'kap met schoudermanteltje van geestelijke' in die mutse (en maect niet) den canonc 'de koorkap maakt niet de kanunnik' [1390-1410; MNW-R]; vnnl. mutse 'hoofddeksel' in si hebben die mutse onder die kinne geknoopt '... onder de kin vastgeknoopt' [1516; WNT vischsop], die mutse met die plume op thooft 'de hoed met de veer op het hoofd' [1539; WNT welven], mutse, amutse, almutse 'mantel, tot op de schouders neergelaten kap; hoofddeksel van bont' [1599; Kil.]; nnl. muts bij overdracht ook 'vagina' [1984; Van Dale], 'onbenullige, domme vrouw; stommeling' [1992; Van Dale].
Herkomst omstreden. Kluge en Pfeifer zien in navolging van Knobloch de Duitse vorm Mütze en de Nederlandse vormen muts, mutse, mutze niet als verkorting van de vormen met al- en a-, maar als ontlening aan vulgair Latijn *muttius 'verkort overkleed', zelfstandig gebruik van het bn. *muttius 'ingekort, afgesneden', dat een vervorming is van klassiek Latijn mutilus 'verminkt'; in het Nederlands bestond ook een ww. mutsen, motsen 'verminken' (WNT) en in het Duits een ww. mutzen 'kort afsnijden' (Grimm). De vormen met al- zijn in ieder geval ontleend aan middeleeuws Latijn almutia, almutium, almucia 'kap met korte mantel' [1158-60; TLF], een woord dat meestal verklaard wordt als ontleend aan Arabisch al-mustaqah 'de mantel'; Arabisch mustaqa is zelf weer ontleend aan Perzisch muštä 'pelsmantel met lange mouwen'. Deze herkomst is echter o.m. om fonetische en historische redenen niet zeker (TLF). Gamillscheg denkt eventueel aan Arabisch al-musallā 'het gebedstapijt'. Dat het woord een kruising zou zijn van Latijn amiculum, amictus 'bovenkleed, mantel' en middeleeuws Latijn caputium 'hoofdbedekking' (Gamillscheg) is om fonetische redenen ook niet wrsch. (TLF). Volgens Kluge en Pfeifer is almutia een afleiding van hetzelfde vulgair-Latijnse *muttius met het Latijnse voorvoegsel ad- 'naar, tot', zie ad-. De vormen met a- zijn wrsch. ontleend via Frans aumusse 'koormantel gevoerd met bont' [1190; TLF] aan Latijn almutia en varianten.
Mnd. almüsse, malmûsse, malmutze en mutse, mutze, mütze; mhd. almuz, armuz 'koorkap; hoofddeksel' en mutze, mütze (nhd. Mütze 'muts', oberdeutsch Mutze 'wambuis, jas'); nzw. mössa.
Latijn mutilus is verwant met Iers mut 'kort'; < pie. *mutos 'ingekort, besneden' (IEW 753).
De muts is bekend geworden via het christelijk Latijn. De almutia was een koormantel, een grote bontkap die tot halverwege de rug hing, over de met pels gevoerde toga en het koorhemd. Omdat ook in de winter bij elk Gloria het hoofd moest worden ontbloot, werd ten slotte het hoofddeksel van de rest van de zware almutia losgemaakt, zodat een afzonderlijke muts en schoudermantel ontstonden.
Van de betekenis 'vrouwelijk geslachtsdeel', vanwaar de in het NN algemeen gebruikelijke pejoratieve aanduiding voor 'domme vrouw', is de herkomst onduidelijk. Het is onzeker of deze betekenis wel bij muts 'hoofddeksel' hoort. Misschien is het ontleend aan Duits Mutze 'vrouwelijk geslachtsdeel' [15e eeuw; Grimm], dat volgens Grimm zeker een ander woord is dan dat voor 'hoofddeksel'.
Literatuur: J. Knobloch (1985), 'Dt. Mutze "Kopfbedeckung" als Lehnwort', in: Diachronica 2, 263; Debrabandere 2000, 87-88
Fries: mûtse
76.   nestel zn. 'gevlochten snoer als onderscheidingsteken', (BN) 'veter'
categorie:
erfwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. eerst alleen de afleiding nachtelinc, nastelinc 'rijgband, riem, rijgsnoer' (voor de -ch- zie onder) in nachtelinghen ... sniden lancs den velle 'riemen snijden in de langsrichting van de huid' [1252; MNW perdijn], nachtelinghe ... om mijns heren zilveren riem te vermaken [1343-44; MNW nachtelinc], Linten, gordelen, ... passementen ..., casullen ..., lampers, nastelynghe 'linten, gordels, passementen, kazuifels, rouwsluiers, riemen' [1350-84; MNW lampers], nastel 'rijgveter' [1423; MNW nastel], nastel, nestel 'rijgveter, snoer, riem' [1477; Teuth.]; nnl. nestel 'sieraad op de schouder van een officier' [1801; Holtrop].
Os. nestila; ohd. nestila, nestilo (nhd. Nestel); ofri. nestla; < pgm. *nastila-, verkleinwoord van *nasta-, waaruit Oudgutnisch (Noord-Germaans dialect) nast 'gesp' en door ontlening Fins nasta 'pin, stift'.
Daarnaast met umlaut, dus uit pgm. *nast-jō-: on. nest 'naald, speld' (nno. neste); en pgm. *nast-jan-, waaruit on. nista 'aaneen naaien' (nzw. nästa 'rijgen'). Met andere ablaut: ohd. nusta 'samenknoping'; oe. nostle 'band' (ne. gewest. norsel).
Wrsch. verwant met: Sanskrit náhyanti 'verbinden, vastbinden'; Oudiers -naisc 'id.'; bij de wortel pie. *Hnedh- (LIV 227). Hierbij misschien ook: Latijn nōdus 'knoop, band' en de afleiding nectere 'vastbinden'; Avestisch naska- 'verzameling teksten'.
De Middelnederlandse vorm met -ch- staat geïsoleerd binnen het Germaans. De overeenkomst met de vormen mnl. laster naast lachter (zie laster) zou kunnen wijzen op een wortel pgm. *nahst- met assimilatie *-hst- > -st- enerzijds en -ht- anderzijds. De verwante woorden buiten het Germaans sluiten dit echter uit. Wellicht is de -ch- slechts te wijten aan volksetymologie.
Fries: -
77.   nijpen ww. 'kwellen, beklemmen'; (BN) 'knijpen'
categorie:
erfwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. nipen 'knijpen' [1315-35; MNW-R], nijpiser (samenstelling) 'nijptang' [1424; MNW nijpiser], hi nijpt sijn vleysch 'hij knijpt in zijn vlees' [1400-50; MNW]; vnnl. overdrachtelijk 'benauwen, beklemmen, kwellen' in alst op t'nijpen quam 'toen het erop aankwam' [1601; WNT], daarentussen neep de behoefte 'intussen ontston er een nijpende behoefte' [1642; WNT], de coortse heeft hem ... genepen [1654; WNT].
Nevenvorm van knijpen.
Beide woorden waren oorspr. synoniem, maar uiteindelijk ontstond een betekenisverschil tussen het concrete knijpen en het overdrachtelijke nijpen (waarvan de letterlijke betekenis wel bewaard bleef in de samenstelling nijptang).
Fries: knipe
78.   nota zn. 'officieel geschrift; rekening', (BN) 'aantekening'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. alleen de Latijnse gebiedende wijs nota 'let op', als notitie bij passages waarop men de aandacht wil vestigen, bijv. in Nota dit is rente [1351-1400; VMNW]; vnnl. Nota 'let op' [1525; WNT wellustig], dan nota 'aantekening, lijst met aantekeningen' in door de classes sall gaan, om de nota's te exigeren 'door de klaslokalen zal gaan om de lijsten in te nemen' [1607; WNT klasse]; nnl. nota 'document, officieel geschrift' in aan den boekhouder voor de nota van het transport '... voor de akte van overdracht' [1745; WNT transport], drangredenen, geënumereert bij sekere twee notaas 'dwingende redenen, opgesomd in twee bepaalde documenten' [1781; WNT] 'document waarin een financiële verplichting is vastgelegd' in daarbij over te leggen, eene nota [1808; WNT renversaal], nota "eene rekening, factuur" [1843; WNT], 'aantekening, notitie' in kribbelde ... eenige nota's in mijn zakboekje [1876; WNT zakboekje].
Ontleend aan Latijn nota 'merkteken, letterteken; aantekening'. De vorm nota 'let op' in de twee vroege attestaties, en ook in nota bene 'let wel', is de gebiedende wijs van het ww. notāre 'aantekenen, opschrijven', dat zelf van het zn. nota is afgeleid, zie noteren.
Latijn nota heeft geen zekere etymologie. Schrijver (1991) stelt voor dat het woord is ontwikkeld uit *snot-ā en dan verwant is met sentīre 'waarnemen, opmerken', zie sentiment. Andere reconstructies, zoals *gnot- (en dan misschien verwantschap met kneden), *gnōt-, *gnat- of *genota, wijst hij expliciet af, evenals verband met (g)nōscere 'bekend worden met, te weten komen', dat verwant is met kunnen.
Sedert het begin van de 19e eeuw bestaat de uitdrukking ergens nota van nemen 'iets aandachtig opmerken' [1840; WNT park].
Literatuur: Schrijver 1991, 197-199
Fries: noata
79.   ouderling zn. 'toezichthouder binnen de protestantse kerk'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. ouderlinc 'oude wijze man' in an die auderlinghe 'bij de oude wijze mannen' [1332; MNW], Die ouderlinge ... sonder magen 'de ouderen zonder verwanten' [1393-1402; MNW-R]; vnnl. Van de Apostelen, ende van de Ouderlinghen 'door de apostelen en de oudsten' [1562; Deux Aes], Ouderlingen 'toezichthouders binnen de protestantse kerk' [1590; WNT].
Afleiding van de comparatief ouder van oud, met het achtervoegsel -ling. De oorspr. betekenis 'oude man' wordt nog gebruikt in het BN.
Fries: âlderling
80.   paleis zn. 'vorstelijk verblijf'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. in ein palas 'in een paleis' [1220-40; VMNW], palais 'id.' [1240; Bern.], jn sinen paleis 'in zijn paleis' [1276-1300; CG II], so rikeliken palais 'zo'n luxe (paleis)zaal' [ca. 1340; MNW].
Ontleend aan Oudfrans palais 'grote woning van een belangrijk persoon' [1140; Rey], eerder paleis 'id.' [1050; Rey], ontwikkeld uit Latijn Palātium 'Palatijn, Romeinse heuvel met keizerverblijf, paleis', van onzekere herkomst.
Het Latijnse woord duidde oorspr. een van de zeven Romeinse heuvels aan, maar omdat op de Palatijn het verblijf van keizer Augustus stond, ontstond door overdracht de betekenis 'vorstelijk verblijf'. In het Middelnederlands kreeg het woord bij uitbreiding de betekenissen 'woning' en 'zaal in een paleis' (zie ook zaal), maar deze zijn nu verouderd. In het Frans ontwikkelden zich andere specifieke betekenissen, bijv. 'rechtbank' [1461; Rey] en 'groot gebouw voor het algemeen belang, expositiehal' [1759; Rey]. Op basis hiervan ontstonden Nederlandse gebouwaanduidingen als paleis van justitie 'rechtbank' [1868; WNT] (Frans palais de justice [1784; OED]) en het tussen 1859 en 1864 gebouwde Paleis voor Volksvlijt [1868; WNT]. In het BN komt deze betekenis veel vaker voor (bijv. sportpaleis) dan in het NN.
Fries: paleis

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven