1.   administratie zn. 'beheer', (BN) 'overheidsinstellingen'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. amministratie der stede [1299; CG I, 2709], administratie, administracie 'bediening van de sacramenten, beheer, bestuur' [1482; MNHWS]; vnnl. administratie (van goederen) 'beheer' [1570; Stall.].
Al dan niet via Frans administration, eerder aministration 'beheer' [ca. 13e eeuw; Rey], ontleend aan Latijn administrÄtiÅ 'zorg voor, beheer', bij het werkwoord administrÄre 'verzorgen, beheren', gevormd uit ad- en ministrÄre 'dienen' bij minister 'dienaar' (zie minister). De religieuze betekenis 'toediening van sacramenten' is wrsch. rechtstreeks aan het Latijn ontleend, want in het Frans is die betekenis vrij zeldzaam en ze verschijnt pas in de 17e eeuw. De betekenissen 'bestuur' en 'overheidsdienst' komen dan wel uit het Frans [resp. 1787 en 1794; Rey].
De betekenis 'beheer (van papieren, akten, boekhouding e.d.)' is al vroeg ontstaan als gevolg van het feit dat beheer schriftelijk moest worden vastgelegd; zie bijv. Der Burgemeesters Officie is bevolen ... de administratie van Stadts-goederen ende innekommen [1587; WNT]. De betekenis 'administratieve afdeling van een bedrijf' is hier weer uit ontstaan. In het BN is de betekenis 'overheidsdienst, ambtenarenapparaat' onder invloed van het Frans ontstaan. In de laatste decennia van de 20e eeuw wint onder invloed van het Amerikaans-Engelse administration ook de betekenis 'regering' terrein.
â—† administreren ww. 'besturen'. Mnl. administreren 'uitoefenen (van recht, justitie)' [1488; MNHWS]; vnnl. 'beheren, besturen' [1541; MNHWS]. Ontleend aan Frans administrer [12e eeuw]. â—† administrateur zn. 'bestuurder, beheerder'. Vnnl. administrateurs 'beheerders van andermans vermogen' [1540; MNW]. Ontleend aan Frans administrateur [12e eeuw]. â—† administratief bn. 'besturend'. Nnl. administratif [1805; Meijer]. Ontleend aan Frans administratif [1789].
Fries: administraasje
2.   arrondissement zn. 'ambtsdistrict'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. arrondissement 'id.' [1795; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans arrondissement 'id.' [1737; Rey], oorspr. alleen 'afronding' [1450; Rey], maar ook al overdrachtelijk 'vergroting van een gebied' [1680; Rey]. Nomen actionis bij het werkwoord arrondir 'afronden, rond maken' [1278; Rey], gevormd met het voorvoegsel a- bij het nu verouderde rondir 'id.', een afleiding van rond 'rond', zie rond.
In Nederland als ambtelijke term ingevoerd in de tijd van de Bataafse republiek, maar nu alleen nog 'rechtsgebied van een rechtbank'. In België nog steeds 'onderafdeling van een provincie'.
Fries: arrondissemint
3.   atheneum zn. 'schooltype'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. Atheneum 'instelling voor voorbereidend hoger onderwijs' [1799; WNT Supp.].
Ontleend aan Latijn Athenaeum 'wetenschappelijke school' < Grieks athḗnaion 'tempel aan Athene gewijd'.
Keizer Hadrianus (117-138) stichtte in Rome een wetenschappelijke school, die hij de naam Athenaeum gaf. In Amsterdam werd in 1632 het Athenaeum Illustre geopend, waar studenten een propedeuse-opleiding konden volgen. Bij de invoering van de Mammoetwet in 1968 werd de naam in Nederland opnieuw ingevoerd voor een nieuw schooltype. In België is een atheneum een rijksschool (nu gemeenschapsschool en oorspr. alleen voor jongens; voor meisjes was er het lyceum) voor volledig middelbaar onderwijs.
Fries: ateneum
4.   banket zn. 'feestmaal, bepaald gebak'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. banket 'feestmaal' [1285-1479 (bron van 1698-1710); MNW], bancket 'id.' [1431-36; MNW heerlijc], banket [1432-68; MNW dretsoor], banquet [1483; MNHWS]; vnnl. bancket 'feestelijke spijzen' [1517; WNT voorsnijder], 'zoet gebak' [1565; WNT wijn]; nnl. banket in banketletters 'bepaald gebak' [1778; WNT toeduwen]. Hiernaast staat het werkwoord banketeren 'feestmalen houden' (mnl. banketerde (pret. 3e pers. ev.) [1343-45; MNW]).
Ontleend aan Oudfrans banquet 'bankje; maal, lekkernij' [begin 14e eeuw] < Italiaans banchetto 'bankje', verkleinwoord van banco, zie bank 2.
Het woord voor een bepaald type zitplaats wordt de aanduiding van een feestelijke maaltijd en daarna van het bijzondere voedsel dat daarbij genuttigd wordt. De betekenis spitst zich vervolgens in het Nederlands, Fries en Engels verder toe op zoete spijzen (nnl. banketbakker [1760; WNT]; nfri. [1829]), een betekenis die in het Engels weer verdwijnt. Het Nederlandse en Friese banket krijgt daarnaast nog de specifieke betekenis 'met amandelspijs gevuld deeggebak', die niet in het BN bestaat.
â—† zeebanket zn. 'lekkernijen uit zee'. Nnl. zeebanket 'id.' [1838; WNT graag].
Fries: banket
5.   berechten ww. 'rechtspreken over, de laatste sacramenten toedienen'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. berigtet (ev.) 'bestuurt, richt in', berichte (pret. ev.) 'bestuurde, richtte in' [beide 1200; CG II, Servas], bere(c)hten 'besturen en rechtspreken over' [1260-80; CG II, Wr.Rag.], berechten 'vonnissen' [1271; Stall. I, 181], 'raad geven, het goede voorhouden, terechtwijzen' [1265-70; CG II, Lut.K], 'het goede voorhouden in het stervensuur' [1270-90; CG II, Moraalb.], 'de laatste sacramenten toedienen' [14e eeuw; MNW]; vnnl. be-rechten 'rechtspreken; de laatste sacramenten toedienen' [1599; Kil.].
In de betekenis 'het goede voorhouden, terechtwijzen' gevormd uit het voorvoegsel be- en recht 1 'juist' (zoals in op het rechte pad blijven). In de andere betekenissen gevormd uit het voorvoegsel be- en het zn. recht 2 'gerechtigheid'. Zie ook berichten.
Ofri. biriuchta (nfri. berochtsje 'recht spreken over' [1829; WFT], 'de laatste sacramenten toedienen' [1869; WFT]).
De betekenis 'de laatste sacramenten toedienen' is BN; het NN heeft in deze betekenis de vorm bedienen.
Fries: berochtsje [1829; WFT]
6.   bijstand
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Zie: bijstaan
7.   chanteren
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Zie: chantage
8.   code zn. 'verzameling wetten; regeling; stelsel van signalen; geheimschrift'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. Code Civil 'Burgerlijk Wetboek' [1804; WNT Aanv.], code 'oud handschrift; wetboek' [1824; Weiland], 'verzameling wetten, voorschriften en verordeningen' [1847; WNT Aanv.], 'set van ongeschreven regels' [1875; WNT Aanv.], 'geheimschrift' in code-telegram [1899; Woordenschat], 'stelsel van signalen' in code maritime 'voorschriften der seinen aan boord van schepen' [1912; Kuipers], code 'geheimschrift' [1933; WNT Aanv.], 'set signalen' [1955; WNT Aanv.], 'machinecode voor computer' [1959; WNT Aanv.].
De Code Civil, het ook in Nederland nog tot na de Franse tijd geldende burgerlijk wetboek van 1804, is letterlijk Frans code civil; van het zn. code 'wet, wetboek' [1236; Rey] < Latijn cÅdex 'wetboek', zie codex, en het bn. civil 'burgerlijk', zie civiel. De betekenis 'verzameling voorschriften' heeft zich uitgebreid tot sociale en morele voorschriften. De betekenissen 'set signalen ter communicatie' en 'geheimschrift' zijn ontleend aan het Engels, met code 'geheime code, geheime signalen ter communicatie' [1880; OED], eerder al 'set signalen ter communicatie' [1808; OED], oorspr. 'verzameling regels, verzameling wetten' < Frans code.
In de betekenis 'verzameling handschriften, wetboek' komt tegenwoordig meestal de vorm codex voor, maar BN kent nog steeds bijv. wegcode 'verkeersreglement'.
â—† coderen ww. 'in code zetten'. Nnl. coderen 'voorzien van een registratiecode' [1946; WNT Aanv.], gecodeerd (verl.deelw.) 'omgezet in machinaal verwerkbare code' [1947; WNT Aanv.], coderen 'omzetten in computercode' [1959; WNT Aanv.]. Afleiding van code of ontleend aan Frans coder 'omzetten in code' [20e eeuw; Rey]; wellicht ook met invloed van Engels code 'in code omzetten' [1885; BDE] en/of Duits kodieren 'id.' [20e eeuw; Kluge].
Fries: koade
9.   commode zn. 'ladekast'; (NN) 'babyaankleedmeubel'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland, alleen in België of Nederland
Nnl. commodes 'ladekasten', in Moet ik, in plaats van kabinetten en laatafels, commodes en secretaires hebben? [1784-85; WNT], commode 'aankleedtafel' [1936; Philippa].
Ontleend aan Frans commode 'wandkast' [1705; BvW], een substantivering van het bn. commode 'gemakkelijk' [1475; BvW] (dus letterlijk 'het gemakkelijke meubel') < Latijn commodus 'passend', gevormd uit com- 'samen, bijeen' en het zn. modus 'maat, manier', zie mode.
Duits Kommode, Kommödchen 'ladekast(je)'; Engels commode 'ladekast, chiffonnière; gemak'; Fries kommode, kommoade 'ladekast, aankleedtafel', het eerst als krommode (sic) of sikkerteare in de moaiste keamer [1859; WFT]; Zweeds kommod 'ladekast; wastafel (lampettafel)'.
De commode als bergmeubel komt het eerst voor in Frankrijk in het begin van de 18e eeuw en had een marmeren bovenblad. Aanvankelijk was het uitsluitend een ladekast, maar sinds de tweede helft van die eeuw konden er ook deurtjes in zitten. Beide varianten werden eveneens in de 18e eeuw als pronkmeubel in Nederland bekend; de deurtjesvariant kwam in de 19e eeuw ook in de slaapkamer terecht, werd geverfd en als wastafel (met lampetkan) gebruikt. Deze slaapkamercommode noemde men wel waschcommode [1869; WNT]. Dit meubel was ook handig voor het verschonen van baby's. Doordat vaste wastafels (met aansluiting op de waterleiding) vanaf de jaren 1930 algemeen in gebruik raakten, verloor de slaapkamercommode de wastafelfunctie en werd exclusief een babycommode. Over een in 1936 gekochte (baby)commode: "We noemden deze ook 'aankleedtafel' ... Het was een kastje met een paar legplanken en twee deuren. En bovenop langs drie kanten een opstaande rand." Op de commode legde men een verluiermatras, die inmiddels is vervangen door het aankleedkussen. Het woord aankleedtafel wordt momenteel alleen nog maar gebezigd voor de 'verschoontafels' zonder kastjes of laden zoals ze te vinden zijn in de toiletten op Schiphol of in Artis.
In het 19e-eeuwse Nederlands kon commode ook 'gemak, chaise percée' betekenen, zoals Frans commodités, Engels commode en Italiaans comoda, comodina.
In het huidige NN is de eerste betekenis van commode 'babyaankleedtafel' en de tweede 'antieke(rige) ladekast' (met als synoniem commodekast). In het BN betekent commode 'ladekast'. Voor 'babyaankleedmeubel' zegt men luiertafel en het kussen erop heet luierkussen. In België kan men een commode dus gebruiken als 'luiertafel', zoals de Duitse Kommode als 'Wickeltisch' kan worden aangewend, terwijl men in Nederland een willekeurig kastje van de juiste hoogte met bergruimte als 'commode' kan gebruiken.
Literatuur: M. Philippa (2000) 'Nog eens commode', in: OT 69, 136
Fries: kommode, kommoade
10.   doctorandus zn. 'afgestudeerde aan een Nederlandse of promovendus aan een Belgische universiteit'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. doctorandus 'die op het punt staat te promoveren' [1790; WNT voordragen], Naar de slechte Nederlandsche gewoonte om het woord doctorandus te gebruiken alsof het een graad was, had ik op mijn visitekaartje litt. docts staan, want drs was toen nog niet in de mode [1943; WNT visitekaartje].
Ontleend aan middeleeuws Latijn doctorandus 'hij die doctor zal worden', een afleiding van het werkwoord doctorare 'de graad van doctor toekennen' [13e eeuw; Niermeyer], 'de graad van doctor behalen' [14e eeuw; Niermeyer].
Oorspr. gaf de titel doctorandus slechts aan dat de drager gerechtigd was te promoveren. De studie werd afgesloten met een promotie, dus een doctorandus was niet afgestudeerd. Deze etymologische betekenis is lange tijd de enige gebruikte geweest en is dat in België nog steeds. Ook het Duits kent nog steeds de Doktorand en het Zweeds de doktorand voor wat in Nederland nu een promovendus (zie promoveren) genoemd wordt. Het (uitsluitend NN) gebruik om er elke afgestudeerde universitaire student mee aan te duiden dateert pas vanaf begin 20e eeuw, getuige het tweede citaat van de dan 71-jarige Johan Huizinga. Het is een beschermde titel, die echter na de invoering van het Angelsaksische bachelor/master-systeem aan de Nederlandse universiteiten niet meer zal worden verleend.

Volgende 10 lemmata
  naar boven