1.   cichorei zn. 'lintbloemige plant (Cichorium intybus); koffiesurrogaat'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. cicoreije 'cichorei en wilde cichorei, bitterpeen' [1484; MNHWS]; vnnl. cicoreye [1574; Kil.], cichoreye 'met de andijvie verwante plant' [1608; WNT], cicorey 'drank uit gemalen cichoreiwortel getrokken' [1669; WNT]; nnl. cichorij 'koffiesurrogaat' [1843; WNT]. Daarnaast, onder volksetymologische invloed van suiker, ook suikerij: mnl. in water van of tsop van der surkereide 'water of sap van de cichorei' [1450-1500; MNW surkereye]; vnnl. sukereye [1562; Kil.], suykerye [1599; Kil.].
Ontleend aan Oudfrans chicorée 'koffiesurrogaat uit cichorei' [1792; Rey], eerder al 'zekere plant' [1528; Rey], ouder cicoree [1370; Rey] en cikoré 'id.' [13e eeuw; Rey] < middeleeuws Latijn cicorea, cichorea, mv. van Latijn cichoreum < Grieks kikhórion (mv. kíkhora), kikhórē 'andijvieplant, lofplant'.
De etymologie van het Griekse woord is onduidelijk. Misschien is het ontleend aan Akkadisch kuk(u)ru, dat samenhangt met Soemerisch gurgur, de naam voor een aromatische plant.
Van de wortel van de cichorei wordt sinds het begin van de 19e eeuw koffiesurrogaat gemaakt. Het voor het licht beschermde blad wordt als groente gegeten (witlof). Tot de familie Cichorium behoort ook de andijvie, en dat heeft ertoe geleid dat chicorée in het Frans zowel 'lof' als 'cichorei' en 'krulandijvie' betekent.
Fries: sûkerei


  naar boven