1.   vin zn. 'zwemorgaan van vissen'
Mnl. vinne, eerst als toenaam in heinrix vinnes huys (genitief) 'het huis van Hendrik (de) Vin' [1278; VMNW], delfine ... die ebben scarpe vinnen bouen 'dolfijnen, die hebben van boven spitse vinnen' [1287; VMNW]; dat hij niet een vin verrepte 'dat hij geen vin verroerde' [1598; iWNT].
Naast mnl. vinne, nnl. vin staan in het Nederlands enkele varianten, waarvan de oudste vimme en vlimme zijn: mnl. vimme in No visch ... Hine hadde vimmen ofte scellen. Ne moesten si nutten 'zij mochten geen vis eten als hij geen vinnen of schubben had' [1285; VMNW], vnnl. vlimme in Al watter vlimmen ende schellen heeft in die zee 'alles in zee wat vinnen en schubben heeft' [1526; iWNT]. Deze zijn jonger en minder wijdverbreid dan de vormen met -nn- (zie onder) en hebben wrsch. een andere herkomst, wellicht afgeleid van vlijm 'scherp mes'.
Mnd. vinne (vanwaar door ontlening nhd. Finne 'rugvin van haaien, orka's e.d.', het gewone woord voor 'vin' is Flosse); nfri. fin; oe. finn (ne. fin); ozw. fina (nzw. fena); alle 'vin', < pgm. *finnō-, *finō(n)-.
Daarnaast staat een homoniem mnl. vinne (mnd. vinne, mhd. vinne, nhd. Finne, nnl. in de samenstelling bloedvin) 'puist, blaasje op de huid', en vandaar later ook 'blaasworm, larve van een lintworm'. Verwantschap met vin 'zwemorgaan' lijkt onwaarschijnlijk (Vercoullie, Kluge), tenzij men aanneemt dat beide woorden teruggaan op een algemene betekenis 'iets puntigs' (FvW, WNT, NEW, Pfeifer, Kluge21). Zie verder vinnig.
Herkomst onduidelijk. Mogelijk verwant met Latijn pinna 'vleugel, veer, vin, kanteel' (Kluge, ODEE), dat wordt gezien als een dialectische nevenvorm van penna 'vleugel, veer', waarvoor zie veer 1. In dat geval zijn vinnen bij vissen genoemd naar hun belangrijkste functie, namelijk die van stuurorgaan, zoals de vleugels van vogels. Anderen (bijv. NEW) gaan uit van een algemene betekenis 'iets puntigs' en zoeken aansluiting bij woorden als spijker, spits 1 en Latijn spīna 'ruggengraat'.
Fries: fin


  naar boven