1.   absolveren ww. 'kwijtschelden; de zonden vergeven'
categorie:
leenwoord
Mnl. absolueren 'bevrijden, vrijspreken' [1265-70; CG II, Lut.K].
Ontleend aan Latijn absolvere 'bevrijden, laten gaan', gevormd uit ab- 'van' en solvere 'losmaken', zie solutie.


  naar boven