1.   dukdalf zn. 'zware paal in het water om schepen aan vast te leggen'
categorie:
eponiem
Vnnl. Duckdalf: Een hooft van zware palen in 't water geslagen, daer men schepen aen belegt, en vast maekt, 't geen zijn naem behout van den Hertogh van Alva ..., die insgelijcks hart en onverzettelijk was, als dit paelwerk [1671; WNT]. Hetzelfde woord komt ook voor als aanduiding voor de hertog van Alva en in de betekenis 'wreed tiran': die my voor een tyran, voor een beul, voor een Ducdalf uitschelden [1731-35; WNT].
Over het algemeen wordt aangenomen dat het woord (zoals ook in het citaat uit 1671 wordt gesuggereerd) teruggaat op Frans duc d'Albe 'hertog van Alva' (met duc < Latijn dux 'aanvoerder', leider, afleiding van het werkwoord dūcere 'leiden, voeren' conducteur). Het woord moet dan na 1567 (de benoeming van de hertog tot landvoogd) in het koningsgetrouwe Amsterdam zijn ontstaan, maar in elk geval voor 1581, het jaartal van een vindplaats mnd. dükdalben (nhd. Duckdalbe) in Emden, waar de Watergeuzen een basis hadden. De uitgang -f moet in dat geval zijn ontstaan n.a.v. de Nederlandse uitspraak Alv(a). Als alternatief zou men voor het eerste lid een verband met het werkwoord duiken kunnen aannemen en voor het tweede lid dol in de betekenis 'paal' (Kluge), waarbij de -f echter onverklaard blijft.
Literatuur: Sanders 1993, 73-74
Fries: dûkdalf, dûkdalve


  naar boven