1.   slagen ww. 'gelukken'
categorie:
geleed woord
Vnnl. slagen 'lukken' in dat my slaechde tot mijnder voordeel 'wat mij goed gelukt is' [1596; iWNT], Wanneer een Houwelijck niet wel en slaeght 'wanneer een huwelijk niet goed uitvalt' [1634; iWNT], 'een doel bereiken' in dat [gij] met dien drucker soo qualick geslaeght zyt 'dat u (in de onderhandelingen) met die drukker zo weinig succes hebt gehad' [1672; iWNT]; nnl. 't Eenigste, waar ... onze Toneelschryvers in geslaagt hebben, zyn kluchten [1732; iWNT kluchtspel], i.h.b. 'met succes examen doen' in hij is voor 't Fransch geslaagd [1872; Van Dale].
In het Middelnederlands en het Vroegnieuwnederlands en nu nog in BN komt slagen voor als zeldzame nevenvorm van slaan, gevormd onder invloed van het verl.deelw. geslagen. Volgens FvW moet men dan denken aan een overgang 'slaan' > 'treffen, raken' > 'een doel bereiken'. Het komt vaker voor dat twee oorspronkelijke nevenvormen elk met een eigen betekenis voortbestaan (bijv. meid naast maagd, neut naast noot 2, rede naast reden). Maar slagen 'slaan' is sterk, terwijl slagen 'succes hebben' zwak is, wat suggereert dat het werkwoord in die laatste betekenis een afleiding is van slag, mogelijk in de betekenis 'goede gelegenheid' zoals in heeft zijn slach ghesien 'heeft zijn slag geslagen' [1602; iWNT] en dat wy so slaegs rochten om 'dat wij er zo in slaagden om' [1662; iWNT]. Volgens NEW kan men dan denken aan de betekenis slag 'wagenspoor', vanwaar slagen 'het spoor volgen en daarmee zijn doel bereiken'.
Ontlening aan Hoogduits schlagen 'slaan' is niet mogelijk; de Nederlandse betekenis komt daar niet voor.
Fries: slagje


  naar boven