2461.   ongerust
categorie:
geleed woord
Zie: gerust
2462.   ongesteld bn. 'menstruerend'
categorie:
geleed woord
Mnl. ongestelt 'in een slechte toestand verkerend' [ca. 1400; MNW], 'van streek' Na u verlanget my so seer, mijn hertken is so ongestelt, want tis om u, dattet hier quelt [1539; MNW]; nnl. ongesteld 'licht ziek, onpasselijk' [1872; Van Dale], 'menstruerend' [1961; Van Dale].
Afleiding met het voorvoegsel on- in de betekenis 'slecht' van het verl.deelw. van stellen in de betekenis 'in een zekere toestand brengen'.
De oorspr. betekenis is 'in een slechte toestand verkerend, niet in orde', volledig vergelijkbaar met de uitdrukking het is slecht met iemand gesteld. Ongesteld was minder ernstig dan ziek. Het gebruik als eufemisme voor 'menstruerend' is pas in de 20e eeuw ontstaan. In de overige toepassingen is het woord sindsdien verouderend.
Fries: ûngesteld < nnl.
2463.   ongeval zn. 'ongelukkige gebeurtenis, ongeluk'
categorie:
geleed woord
Mnl. ongheval 'ongelukkige toestand of gebeurtenis' in sin ungeual her clagete 'hij klaagde over zijn ongelukkige toestand' [1201-25; VMNW], van wat ongheualle dat mochte gheschien vander ze 'betreffende ongeluk dat door de zee zou kunnen worden veroorzaakt' [1280-81; VMNW], bescermen ... Van onghevalle ende van tempeeste 'beschermen tegen ongeluk en ellende' [1290; VMNW]; nnl. ongeval 'verkeersongeluk' in Gelukkig hebben wij den togt zonder ongevallen kunnen volbrengen [1871; iWNT].
Afleiding van geval 'gebeurtenis' met het voorvoegsel on- in de betekenis 'slecht, onbehaaglijk'.
Fries: -
2464.   ongezeglijk
categorie:
geleed woord
Zie: gezeggen
2465.   onguur bn. 'akelig, griezelig'; 'ruw'
categorie:
geleed woord
Mnl. onghehier, onghier 'weerzinwekkend, akelig, boosaardig e.d.' in dat ongehire wijf 'die weerzinwekkende vrouw' [1265-70; VMNW], alst gram es ende onghier so werpet ute sinen buke uier 'als het boos en woedend is, spuwt het vuur vanuit zijn maag' [1287; VMNW], onghehure in alse ongehure alse een dief die erhangen es 'zo weerzinwekkend als een dief die opgehangen is' [1290-1310; MNW-P]; vnnl. onguer [ca. 1517; MNW].
Afleiding met het voorvoegsel on- 'niet', van mnl. ghehier, ghehure 'fijn, aangenaam', dat is afgeleid van Proto-Germaans *hiurja- 'aangenaam, geliefd'. De variatie -ie-/-uu- in het Middelnederlands is van dezelfde aard als in lieden.
Uit pgm. *hiurja-: ohd. hiuri 'vriendelijk, geliefd'; oe. hēore, hīere 'vriendelijk'; on. hýrr (nijsl. hýr 'mild'); met voorvoegsel(s) bovendien nog: os. unhiuri 'weerzinwekkend' (mnd. un(ge)hûre: geleend in het ozw. als ohyris 'ontzaglijk': nde. uhyre 'enorm, ontzaglijk'); ohd. un(gi)hiuri 'id.' (nhd. ungeheuer 'reusachtig, monsterachtig'); nfri. ûnhuer 'afzichtelijk, vuil', njoer (< *unjiūre) 'boos; naar'; nzw. ohyra 'ongedierte', nno. uhyre 'ongeluk'. Deze woorden gaan terug op een r-afleiding van de wortel pgm. *hīw- 'vertrouwd, behorend tot het huishouden', waarvoor verder zie huwen.
Door verkorting ontstond in het Vroegnieuwnederlands het woord guur, dat min of meer dezelfde betekenis kreeg. Eenzelfde verkorting trad ook op ni Fries njoer (zie boven).
Fries: unhuer
2466.   onheil
categorie:
geleed woord
Zie: heil
2467.   onkunde
categorie:
geleed woord
Zie: kunde
2468.   onkundig
categorie:
geleed woord
Zie: kunde
2469.   onnozel bn. 'naïef, dom'
categorie:
geleed woord
Mnl. onnosel 'onschuldig' in doe dede al dar pylatus. Gheselen den onnoselen ihesus 'toen liet Pilatus de onschuldige Jezus daar geselen' [1285; VMNW], 'naïef, dom' in meenich simpel ende onnuzel mensch 'veel eenvoudige en onwetende mensen' [1417; MNW], ook van zaken, in onnosel spel '(een) onschuldig spel (d.w.z. waarin geen kwaad steekt)' [ca. 1480; MNW].
Mogelijk een afleiding met het voorvoegsel on- 'niet-' van mnl. nosel 'schadelijk' [ca. 1375; MNW nosel], dat is afgeleid van nose 'ellende, ongemak' zoals in alle noese es daer verdreuen 'alle ellende is daar verdreven' [1265-70; VMNW], met oorspronkelijke betekenis 'lawaai, rumoer' zoals in Maecten ... groete noese Ende riepen 'maakten veel rumoer en riepen ...' [1290; VMNW]. Problematisch is dat het bn. nosel in tegenstelling tot onnosel zeer weinig voorkwam en pas veel later is geattesteerd. Mogelijk is onnosel ontstaan bij het bijwoord onnoselike 'onschuldig', waarin de -l- bij het achtervoegsel hoort, en dat beschouwd kan worden als samenstellende afleiding met on- en -lijk van het werkwoord mnl. nosen 'schaden, leed veroorzaken' (reeds in de glosse onl. nosada 'hij hinderde' [10e eeuw; W.Ps.]).
Het zn. mnl. nose is wrsch. ontleend aan Oudfrans noise 'lawaai, rumoer' [ca. 1050; FEW], 'twist' [12e eeuw; FEW], dat via een algemene betekenis 'ongemak, ellende' (die volgens FEW alleen in het zuidelijke Romaanse taalgebied bestond en dus los moet staan van dezelfde betekenis bij mnl. nose) teruggaat op Latijn nausea 'zeeziekte', dat is ontleend aan Grieks nausíā 'id.', een afleiding van naũs 'schip', zie nautisch.
De oorspr. betekenis 'onschuldig' is nog herkenbaar in onnozele-kinderendag 'christelijke feestdag op 28 december waarop de moord op de onschuldige jongetjes van Bethlehem wordt herdacht'. Via 'onwetend' ontstond de betekenis 'naïef, dom'.
Fries: ûnnoazel
2470.   ontbijten ww. 'een ochtendmaaltijd nuttigen'
categorie:
geleed woord
Mnl. untbiten 'een (lichte) maaltijd nuttigen' [1240; Bern.], ontbiten 'id.' [1265-70; VMNW], ook 'een stukje eten, iets proeven' in mar saelt hiet van hem ombiten hi steruet 'maar als hij er een hap van neemt, sterft hij' [1287; VMNW]. Dat ic ... No dranc ontbiten noch spise 'dat ik niets zal drinken of eten' [1300-25; VMNW], 'een ochtendmaaltijd nuttigen' in Daer moechdi allen ... ontbiten smorghens vroe [1470-90; MNW-R].
Afleiding met het voorvoegsel ont- van het werkwoord Proto-Germaans *bītan- 'dragen', zie bijten.
Os. antbītan; ohd. inbīzan 'iets eten' (waarbij het zn. inbīz 'lichte maaltijd', nhd. Imbiss); ofri. ombita 'ontbijten' (nfri. alleen ombyt zn. 'ontbijt'); oe. onbītan 'iets eten van'.
De oorspr. betekenis is algemeen 'iets ergens van eten'. Sinds het late Middelnederlands wordt het woord vooral geassocieerd met een maaltijd in de vroege ochtend.
Fries: ombyt (zn.)

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven