1.   genitaliën zn. 'geslachtsorganen'
categorie:
leenwoord
Eerst ontleend als vnnl. genitoires "teelleden" [1650; Hofman], genitoires "teel-leden. De teel-leden zijn twederley, mannelijke en vrouwelijke" [1668; Koerbagh]. Daarna opnieuw ontleend, eerst nog als 'kunstwoord' genitalia 'teelleden' [1669; Meijer]; nnl. genitalia of genitaliën 'teeldelen, schaamdelen' [1847; Kramers].
De vroege vorm genitoires is ontleend aan Frans génitoires 'geslachtsdelen' [14e eeuw; Rey], eerder al genitaires 'id.' [1121-34; Rey], met suffixsubstitutie ontleend aan Latijn genitālia 'geslachtsdelen', afgeleid van het bn. genitālis 'vruchtbaar, bevruchtend, tot voortplanting bestemd', zie genitaal. De huidige vorm is rechtstreeks ontleend aan Latijn genitālia 'geslachtsdelen'.
De Latijnse vorm genitalia blijft naast genitaliën in gebruik, bijv. in een afbeelding van een naakte vuistvechter, wiens genitalia door retouche volledig zijn weggewerkt [1962; WNT retouche].


  naar boven