1.   hovaardig bn. 'hoogmoedig, trots'
categorie:
geleed woord
Mnl. hova(e)rdich, hove(e)rdich, in houerdech ende fir 'hoogmoedig en fier' [1265-70; CG II, Lut.K].
Afleiding van het zn. hova(e)rde, hove(e)rde 'hoogmoed': houerde [1240; Bern.], dat gevormd is uit hoog en vaart (mnl. ook vaerde), met assimilatie van de -g/ch aan de v-. Minder wrsch. is dat in het eerste lid een oude onverbogen vorm ho 'hoog' [1599; Kil.] bewaard is gebleven.
Ohd. hōhfertīg bij *hochfart (nhd. hoffärtig en Hoffart 'hoogmoed(ig)').


  naar boven