1.   jegens vz. 'ten aanzien van, tegen'
categorie:
geleed woord
Eerst zonder -s, in het onl. met de voorvoegsels an- en in-: angegin 'tegen' [10e eeuw; W.Ps.] en ingegen 'id.' [ca. 1100; Will.]; mnl. jeghen 'aan' in hi sal er betren iegen den ghenen dar hi af bedregen es; dane chegen den graue 'hij zal dan genoegdoening geven aan degene tegenover wie hij schuldig is verklaard; vervolgens aan de graaf' [1237; CG I, 36]. Dan met -s: mnl. jeghens 'ten aanzien van, ten gunste van' in ieghens hem '(een betaling) aan hem' [1278; CG I, 405], 'tegen' in sinen orloghe jeghens ons 'in zijn oorlog tegen ons' [1285; CG I, 1050].
Jeghens is een afleiding van het oudere jeghen 'tegen', een algemeen Germaans voorzetsel en voorvoegsel, in het Nederlands met Noordzee-Germaanse j- < pgm. *g-, zoals bijv. ook jij naast gij.
Jeghen was het gewone woord voor het latere tegen, dat is ontstaan uit te jegen. De -s in jeghens is opvallend, omdat met dat achtervoegsel meestal bijwoorden of bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd, zie -s. In dit woord heeft het geen woordvormende functie: zowel mnl. jeghens als jeghen zijn al vanaf de oudste attestaties uitsluitend voorzetsel. De basisbetekenis van beide woorden is 'tegen, tegenover'. Jeghen is in het Middelnederlands verreweg het meest frequent, en kenmerkend voor jeghens is dat het nooit in ruimtelijke betekenis 'of iets af, naar iets toe' is gebruikt.
Os. gegin- (mnd. jēgen); ohd. gagan(-), gegin (nhd. gegen(-)); ofri. jēn, jōn (nfri. jin); oe. gegn-, gēan- (ne. nog in gainsay 'weerspreken'); < pgm. *gagin 'tegen'. Daarnaast het bn. on. gegn 'recht, rechtstreeks, geschikt', waaruit me. gayn, ne. vero. gain 'geschikt'. Combinatievormen met in-, aan-, alle oorspr. 'tegemoet, in strijd met': onl. angegin, ingegen; ohd. ingegin (mhd. engegen, nhd. entgegen), ingagan; oe. ongēn, ongegn (ne. again 'weer'), ongeān; on. i gegn (nzw. igen 'weer'). De verdere, voor-Germaanse etymologie is onbekend.
In de oudste Nederlandse teksten is dit voorzetsel al multifunctioneel. Maar uit Oudhoogduitse teksten is nog de betekenisontwikkeling op te maken: oorspr. alleen ruimtelijk 'rechtstreeks (op iets af)' en temporeel (zoals in nnl. tegen de avond), vervolgens ook m.b.t. de verhouding met mensen en zaken 'tegenover, jegens', ten slotte ook bij tegenwerking (tegen iemand strijden e.d.).


  naar boven