1.   verenigen ww. 'samenvoegen'
categorie:
geleed woord
Mnl. verenighen 'één worden' in [d]ie met haren lieuen here [w]as verenecht 'die met haar lieve Heer één was geworden' [1276-1300; VMNW], 'bijeenbrengen' in In hem waren ende sijn ... verenicht alle die doghede 'in hem waren en zijn alle deugden bijeengebracht' [14e eeuw; MNW], 'verzoenen, tot overeenstemming brengen' in met sinen brueder ... van den ghescille verenicht 'met zijn broeder inzake hun geschil verzoend' [1460-80; MNW-R]; vnnl. verenigen 'bijeenbrengen, één maken' in Een verbont maken, Hem vereenighen 'een verbond sluiten, zich verenigen' [1562; WNT], 'verzoenen' [1599; Kil.]; nnl. zich verenigen 'instemmen, zich schikken' in dat was iets, waarmede hij zich volstrekt niet kon vereenigen [1857; WNT], 'samenvoegen' in Die belangen zijn niet met elkaar te vereenigen [1909; WNT].
Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub e) van het bn. enig in de betekenis 'waar er maar één van is'. Daarnaast bestonden de synoniemen enen [1276-1300; VMNW] en verenen [1276-1300; VMNW], beide afgeleid van een, maar verouderd sinds de 16e resp. de 19e eeuw. Zie ook -igen.
Fries: ferienigje


  naar boven