1.   schaften ww. 'eten tijdens een werkonderbreking'
Nnl. schaften 'eten', aanvankelijk vooral als scheepsterm, in de Bootsman met syn volk was schaftende [1721-22; iWNT], algemener 'het werk onderbreken t.b.v. een maaltijd' in Van 8 tot 9 en van 12 tot 11/2 wordt geschaft [1886; iWNT].
Volgens de meeste etymologische woordenboeken is schaften een jonge nevenvorm van vnnl. schoften 'tussen het werk rusten', dat reeds door Kiliaan wordt genoemd als nevenvorm van schoffen 'id.' [1599]. Schoffen/schoften is afgeleid van vnnl. schof(t) < mnl. schof (o.) 'deel van een werkdag (tussen de pauzes)' in een scoff ofcorten 'een werkdagdeel in mindering brengen' [1461; MNW], betaelt P. 5 daeghen een schoft min 'uitbetaald aan P.: 5 werkdagen minus één dagdeel' [1556; MNW]. Ten slotte is mnl. schof zelf een afleiding van de wortel van schuiven. De t in schoft(en) kan zijn ontstaan door verkeerde interpretatie van bepaalde vervoegingen (schofte, geschoft) of van de veelvoorkomende samenstelling schoftijd > schofttijd.
Volgens WNT is schaften echter een nevenvorm van schaffen 'leveren' in de specifieke betekenis 'opdissen, te eten geven', zoals in de samenstelling schafmeesters 'hofmeesters' [1596; iWNT], in hoe de keucken schaffen moet [1625; iWNT] en in Te met is 't schaffens-tijd 'het is zo etenstijd' [1684; iWNT]. De t kan hierbij op dezelfde manier verklaard worden als bij schoft(en).
De betekenissen van deze woorden liggen dicht bij elkaar en uitsluitsel is dan ook moeilijk te geven. Wellicht moet van beide verklaringen worden uitgegaan en kan schaften beschouwd worden als contaminatie van schaffen en schoften.
schaft zn. 'werkonderbreking om te eten'. Nnl. schoft of schaft "dagverdeeling der arbeiders, of uitspanning in den arbeid" [1822; WL], ook schaft 'maaltijd' in den an de schaft 'dan aan de maaltijd' (Zaanse volkstaal) [1882; Leopold], waaruit een verpleegster de schaft opschepte [1888; Nieuwe Gids 3, 225]. Afleiding van schaften. Anders dan bij het werkwoord is schaft 'werkonderbreking' zeker geen nevenvorm van schoft 'deel van een werkdag tussen de werkonderbrekingen in', dat juist het tegengestelde betekent (vgl. nfri. skoft 'deel van de (werk)dag; schaft; pauze; poos').
Literatuur: J. A. Leopold & L. Leopold (1882), Van de Schelde tot de Weichsel, Groningen, 1, 274
Fries: skoftsjeskoft


  naar boven