|
911. |
doodverven categorie: geleed woord Zie: gedoodverfd
|
912. |
doofpot zn. 'pot waarin men turf of kolen dooft' categorie: geleed woord Vnnl. doof-pot 'pot om kolen te doven' [1632; WNT lello]; vnnl. De Kool die helder leit te glooren ... Moet in de Doofpot haastig smooren 'de kool die helder ligt te gloeien moet in de doofpot snel doven' [1711; WNT], in de doofpot geraken 'doordat er geen ruchtbaarheid aan wordt gegeven, vergeten raken' [1912; WNT]. Samenstelling van het bn. doof, in het Middelnederlands ook doef 'opgebrand zijn' [1478; MNHWS], en het zn. pot 1. Fries: dôfpot
|
913. |
doolhof zn. 'kunstige dwaaltuin; ingewikkeld stelsel' categorie: geleed woord Vnnl. dool-hoff 'zeer ingewikkelde zaak' [1583; WNT], Doolhof 'tuin waarin men kan verdwalen' [1560; WNT trekken]. Samenstelling van de stam van dolen 'dwalen' en het zn. hof 'tuin'. Mogelijk ontstaan als vertaling van Latijn labyrinthus 'labyrint', zie labyrint. Het opduiken van het woord in de 16e eeuw houdt mogelijk verband met het aanleggen van doolhoven in de tuinen, wat toen mode werd. Duits Irrgarten 'doolhof' is op dezelfde manier opgebouwd. Fries: doalhôf
|
914. |
doopceel categorie: geleed woord Zie: ceel
|
915. |
doopsel categorie: geleed woord Zie: dopen 1
|
916. |
doopvont categorie: geleed woord, leenwoord Zie: dopen 1
|
917. |
doordrammen categorie: geleed woord Zie: drammen
|
918. |
doorgaans bw. 'gewoonlijk, in de regel' categorie: geleed woord Mnl. doregaens, doergaens: Alle laken van scorten selmen doergaens averechten metter schaer 'Alle lakens van schorten dient men in de regel te scheren op de verkeerde kant met een schaar' [1319; MNW]. Met een bijwoordelijke -s uit het teg.deelw. doregaende 'doorlopend' van mnl. doregaen 'doorgaan, doorlopen', dat weer gevormd is uit door en gaan. Fries: trochgeans
|
919. |
doorgronden ww. 'doordringen tot de grond van, doorzien, begrijpen' categorie: leenvertaling, geleed woord Mnl. dorgronden 'begrijpen' [1265-70; CG II, Lut.K], vnnl. duergronden 'begrijpen' [16e eeuw; WNT]. Gevormd uit door- en het zn. grond in de betekenis 'diepte van een zaak', zoals ook blijkt uit de uitdrukking te gronde gaen 'doordringen tot het diepst van de zaak' [15e eeuw; MNW]. Wrsch. een leenvertaling van Frans approfondir 'diepgaande bestuderen' [13e eeuw], dat teruggaat op Latijn profundus 'diep'. Fries: trochgrûnje
|
920. |
doorluchtig bn. 'verheven' categorie: leenvertaling, geleed woord Mnl. doerlichtegh 'verheven' [1290; Stall. I, 363], duerlichtighe 'verheven' [1400-50; MNW], doreluchtich [1477; Teuth.], ook dorelichtich, doreluchtig 'verheven, oprecht, inzicht hebbend'; vnnl. deurluchtigh 'illuster, verheven' [1599; Kil.]. Leenvertaling van Latijn perillustris 'zeer opvallend', waarbij Latijn per- 'door ... heen' is vertaald met door- en het bn. illustris, inlustris 'in het licht, lichtend, helder', als afleiding van Latijn lux 'licht' is herkend. Het woord kon ook de betekenis 'doorzichtig' hebben, bijv. vnnl. nopen ende doorluchtigh 'open en doorzichtig' [1570; Stall.]. Fries: trochloftich
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|