1.   naar 2 bn. 'akelig, weerzinwekkend'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. *naro (verbogen vorm narw-) 'nauw' in de plaatsnaam Naruthi 'Naarden (Noord-Holland)' [10e eeuw; Künzel]; mnl. naer in slechts twee geïsoleerde en indirecte attestaties: benaren 'in het nauw brengen', zie benard, en die naerriekenste beeste ... in die weerelt 'het onaangenaamst riekende dier ter wereld' [1350-1400; MNW]; vnnl. naer 'beangstigend' [1599; Kil.], naere duisterheit 'beangstigend duister' [ca. 1603; WNT hechten].
Os. naru; nfri. near; oe. nearu (ne. narrow); alle 'smal, nauw, eng', < pgm. *narwa-. Hiervan afgeleid is wrsch. het zn. nerf 1 'houtvezelstructuur'.
Het woord is in het Middelnederlands nog zeldzaam en is nadien vooral gebruikelijk geworden in het Noord-Nederlandse taalgebied. Daarnaast is de oorspr. betekenis 'nauw, smal' in het Nederlands niet geattesteerd en noemt Kilaan (1599) het woord naer Fries. Het is daarom goed mogelijk dat naar is ontleend aan het Fries of Nederduits. De betekenis 'akelig' kan worden vergeleken met die van eng.
Fries: nearzich


  naar boven