1.   guur bn. 'akelig, onaangenaam (van weer of klimaat)'
categorie:
verkorting
Vnnl. guer 'zuur, stuurs, akelig', met de aantekening "verouderd" [1599; Kil.]; tem 's guuren Hippolyts onbuyghbre en styve sinnen 'tem de stijve en onbuigzame zinnen van de gure Hippolytus' [1629; WNT]; nnl. guur "bar, koud, streng" [1768; Marin].
Verkorting van onguur 'akelig, onaangenaam' < mnl. onghehure, onghehiere, een afleiding met het voorv. on- van mnl. ghehier, ghehure 'fijn, aangenaam'. Bij een aantal woorden met on- heeft een vergelijkbaar proces plaatsgevonden, zoals bij stuurs (verouderd stuur) 'nors, bars' < onstuur 'id.' en in de 17e eeuw soms stuimig 'wild, woest' < onstuimig 'id.'. Waarschijnlijk heeft de kern van deze woorden tegen het eind van de 16e eeuw een negatieve connotatie gekregen, waarna het voorvoegsel als min of meer overbodig werd beschouwd en vervolgens ook kon worden weggelaten. Ook in het Duits is dit gebeurd, bijv. bij geheuer 'akelig, onaangenaam' < ungeheuer 'id.' en wirsch 'afkerig' < unwirsch 'id.' Onguur 'akelig, sinister' is wel blijven bestaan in toepassing op personen en omgeving.
Mnd. gehure; mhd. gehiure (nhd. geheuer); nfri. guer < nnl.
Volgens het WNT heeft Kiliaan guur mogelijk abusievelijk voor een verouderd woord aangezien, terwijl het in werkelijkheid in zijn tijd net nieuwgevormd was. Aangezien het woord guur in Zuid-Nederland niet bekend was (Kiliaan verwijst naar suer 'zuur' en stuer 'stuur(s)'), is het niet onvoorstelbaar dat Kiliaan dit verkeerd kan hebben ingeschat; in Zuid-Nederland, waar guur in de volkstaal onbekend is, spreekt men inderdaad ook nog van een sture vent, een stuur opzicht (gelaat), zuur weer.


  naar boven