1.   stonde zn. 'tijdstip; tijdspanne'
Onl. stunda 'tijdstip; tijdspanne' in in stunden sinro 'op zijn tijd, op het juiste moment' [10e eeuw; W.Ps.], ene unlange stunde '(gedurende) een korte tijd' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. stonde, stont in op die namelike stonde 'precies op dat ogenblik' [1265-70; VMNW], tes andir stont 'tot op het moment dat' [1260; VMNW], ook 'maandstonden, menstruatie' in Dat hen die stonden opweert gaen ende doetse bloeden ter nese 'dat hun menstruatie omhoog gaat en hen uit de neus doet bloeden' [1351; MNW]; vnnl. soms 'uur', zoals in Met de nominatie van 't delict, plaetse, dach, tijt ende stont 'met het noemen van het delict, plaats, dag, tijd en uur' [1586; iWNT].
Os. stunda (mnd. stunde, stunt); ohd. stunta (nhd. Stunde); ofri. stunde, stonde (nfri. stûn); oe. stund (ne. dial. stound); on. stund (nzw. stund); alle 'tijdstip, tijdspanne', < pgm. *stundō-. Veelal wordt het woord beschouwd als een afleiding van het werkwoord pgm. *standan- 'staan' < pie. *sth2-nt-, zie staan.
Verband met vulgair Latijn *stunda- 'tijdspanne' (waaruit o.a. Catalaans estona, Corsicaans stonda), lijkt aannemelijk, maar ontlening is onwaarschijnlijk vanwege de beperkte, slechts zuidelijke verspreiding van het Romaanse woord tegenover de wijde verbreiding van het Germaanse. Oerverwantschap lijkt eveneens onmogelijk vanwege de etymologie van het Romaanse woord: volgens Meier (1966) had vulgair Latijn *stunda oorspr. de betekenis 'wending' en is het door prefixsubstitutie via *extunda uit *retunda < klassiek Latijn rōtunda ontstaan, zie rond en rotonde.
Als oorspronkelijke betekenis valt aan te nemen 'staand punt in een tijdsverloop'. Deze heeft zich allengs uitgebreid tot 'bepaalde (korte) tijdruimte'. In de late middeleeuwen ontstond er behoefte aan een nauwkeuriger tijdsaanduiding en werd in de West-Germaanse talen stonde mede gebruikt als benaming voor 'uur'. Dit gebruik heeft echter alleen in het Duits standgehouden, terwijl in de andere talen het Latijnse leenwoord uur heeft gezegevierd.
maandstonden zn. mv. 'de maandelijkse menstruatie'. Vnnl. in de maentstonden der vrouwen [1608; iWNT]. Samenstelling van een verduidelijkend eerste lid maand en stonde, dat zelf in de juiste context ook al 'menstruatie' kon betekenen.
Literatuur: H. Meier (1966), 'Goldenes Jubiläum einer verkannten Etymologie', in: Archiv für das Studium der neueren Sprachen und Literaturen 202, 428-431
Fries: stûn


  naar boven