1.   donut zn. 'ringvormige zoete koek'
categorie:
leenwoord
Nnl. donut 'id.' [1963; WNT Aanv.], donut, doughnut 'id.' [1989; Smits/Koenen].
Ontleend aan Amerikaans-Engels doughnut 'id.' [1809; OED], donut [1949; OED], gevormd uit dough 'deeg' (zie deeg) en nut 'noot, klont' (zie noot 2).
De donut is vooral in Amerika populair, maar is waarschijnlijk van Nederlandse oorsprong, getuige het oudste Engelse citaat balls of sweetened dough, fried in hog's fat, and called doughnuts, or olykoeks 'ballen gezoet deeg, gebakken in varkensvet en dougnuts of olykoeks geheten'. Van de zeven woorden die volgens een dialectkaart uit 1949 in de oostelijke staten van de USA voor de donut en zijn culinaire varianten gebruikt worden zijn er drie van Nederlandse oorsprong: cruller, van krul, olicook van oliekoek en cookie van koekje.
Literatuur: Sijs 1996, 346-347


  naar boven