1.   eendrachtig bn. 'eensgezind'
categorie:
geleed woord
Mnl. endregtig 'overeenstemmend, eensgezind' (met zuidoostelijke umlaut) [1270-90; CG II, Moraalb.]. Daarnaast ook eendrachtelic [1372; Stall.].
Samenstellende afleiding uit een en dracht met het achtervoegsel -ig.
Mnd. ēndrachtig; laat-mhd. eintrehtec (< mnd.; nhd. einträchtig).
eendracht zn. 'eensgezindheid'. Mnl. eendracht 'overeenkomst, verdrag' [1367; MNW], 'instemming' [1469; MNW-P], 'overeenstemming, eensgezindheid' [1470-90; MNW-R], met daarnaast de oudere afleiding endregticheit 'eendracht' [1276-1300; CG II, Moraalb.]. Terugvorming uit eendrachtig door weglating van het achtervoegsel. In het Middelnederlands had eendracht nog een concrete betekenis en werd het onderscheiden van het abstracte eendrachtigheid. Het is daar in betekenis echter wel naartoe gegroeid en heeft het uiteindelijk (in het Vroegnieuwnederlands) volledig vervangen.
Fries: iendrachtigiendracht


  naar boven