|
1. |
edik zn. 'azijn' categorie: leenwoord, alleen in België of Nederland Onl. mit etige 'met azijn' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. edec 'azijn' [1287; CG II, Nat.Bl.D]. Vroeg leenwoord uit vulgair Latijn *atecum, *adecum, dat met metathese bestond naast klassiek Latijn acētum 'azijn', bij het bn. acidus 'zuur'. Os. edik (mnd. etik, ettik); ohd. ezzih (nhd. Essig 'azijn'); on. edik 'azijn' (nzw. ättika < mnd.). Daarnaast zonder metathese, en dus wrsch. direct op de klassiek-Latijnse vorm teruggaand: os. ekid; oe. eced; got. akeit 'azijn'. Edik hoort bij de woorden uit de wijncultuur die door de Romeinen naar het Germaanse gebied zijn overgebracht, zoals ook bijv. wijn. In het Zuid-Nederlands (behalve Limburgs eek) komt het woord niet voor. De huidige naam azijn is een jonger leenwoord uit het Frans. Literatuur: L. van den Kerckhove (1949) 'De namen van de azijn in de Zuidnederlandse dialecten', in: LB 39, 114-124; A. Weijnen 'De benamingen van azijn in de Nederlandse dialecten', in: Jaarboek van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1965, 326 e.v.
|
naar boven
|