1.   kosmos zn. 'heelal'
categorie:
leenwoord
Nnl. kosmos 'wereld' in de boektitel Kosmos; ontwerp eener natuurkundige wereldbeschrijving [1846; Picarta].
Internationaal neologisme, gebaseerd op Grieks kósmos 'orde, staatsorde, de aardse wereld'.
De herkomst van Grieks kósmos is onbekend. Voorgestelde etymologieën zijn o.a.: a) uit oorspr. *khóth-mos bij de onzekere wortel pie. *ghedh- 'verenigen', zie gade; b) verband met Latijn cēnsēre 'beoordelen, schatten', zie censuur; c) verband met Latijn corpus 'lichaam', zie ook corpus; d) verband met Grieks kompsós 'geestig', maar geen hiervan is overtuigend.
Geleerde samenstellingen met kosmo- zijn al ouder, bijv.: cosmographie 'wereldbeschrijving' [1400-50; MNHWS], cosmologie 'id.' [1763; WNT voetzand] (en pas in de 20e eeuw 'studie van de kosmos'), kosmopoliet 'wereldburger' [1766; WNT enkel II]. Daarin wordt echter steeds gerefereerd aan de klassieke betekenis 'aardse wereld'. Zie ook cosmetica, dat teruggaat op het van Grieks kósmos afgeleide werkwoord kosmeĩn 'rangschikken'.
kosmonaut zn. 'ruimtevaarder, astronaut'. Nnl. kosmonaut [1961; WNT]. Ontleend aan Russisch kosmonávt 'ruimtevaarder', als neologisme gevormd op basis van kósmos 'heelal' en Grieks naútēs 'schipper, zeeman' (zie nautisch), wrsch. naar het voorbeeld van Engels astronaut, dat al langer bestond (vanaf 1929, zie astronaut). Tijdens de Koude Oorlog werd onderscheid gemaakt tussen astronauten 'ruimtevaarders uit de VS en West-Europa' en kosmonauten 'ruimtevaarders uit de Sovjetunie'.
Fries: kosmos


  naar boven