1.   lef zn. 'moed'
categorie:
leenwoord
Nnl. als kreupele David het lef mocht hebben 'als kreupele David de moed mocht hebben' [1844; Moormann 2002, 600], als ..., heb dan ook het lef om ... '... breng dan ook de moed op om ...' [2005; AD/Haagsche Courant].
Ontleend aan Jiddisch lef, lew 'moed, durf, hart', dat teruggaat op Hebreeuws lēv 'hart'.
Voor de samenstelling lefgozer 'stoere kerel, opschepper' zie gozer.
Fries: -


  naar boven