1.   -in achterv. ter vorming van vrouwelijke persoons- en dieraanduidingen
categorie:
geleed woord
Onl. in timparinno (genitief mv.) 'van cymbaalspeelsters' [10e eeuw; W.Ps.], kuninginna 'koningin' [ca. 1100; Will.]; mnl. bijv. in godinne, eselline, keiserinne, lewinne, merminne 'zeemeermin', mulinne 'vrouwelijk muildier', uogedinne 'voogdes' [alle 1240; Bern.], hertoghinne, vriendinne [beide 1265-70; CG II, Lut.K], frerinne 'kloosterzuster' [1273; CG I, 251], gheselline [1277; CG I, 345], berinne [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Os. -in; ohd. -in(na) (nhd. -in); ofri. -inne (nfri. -in(ne)); oe. -en; on. -ynja (nzw. -inna); got. -ini; < pgm. *-injō-, ontstaan door herinterpretatie van de combinatie n-stam + het vrouwelijke achtervoegsel *-jō-.
Tot in het Middelnederlands was dit achtervoegsel licht productief in het vormen van vrouwelijke persoons- en diernamen; de meeste daarvan bestaan nog steeds, de overige zijn verouderd zonder vervangen te zijn door een woord met een ander vrouwelijk achtervoegsel. In de 15e en 16e eeuw ontstonden opnieuw vele -in-woorden, wrsch. onder invloed van het Duits of vanuit oostelijke dialecten, bijv. meesterinne, nu meesteres, en genotinne, nu (echt)genote. Uit deze of een latere periode zijn slechts enkele woorden blijven bestaan, o.a. boerin, negerin, heidin, christin, en uit het Afrikaans kafferin. In het BN is het achtervoegsel nog of weer enigszins productief; zo heeft recent het woord studentin ingang gevonden [2003; Bakema].
Literatuur: Schönfeld 1970, par. 189a; L. Koelmans (1978), 'Uit de geschiedenis van de Nederlandse achtervoegsels I: over de vorming van vrouwelijke persoonsnamen', in: Nieuwe tegenstellingen op Nederlands taalgebied, Utrecht


  naar boven