1.   sjwa zn. 'toonloze e'
categorie:
leenwoord
Nnl. sjwa, scheva 'Hebreeuws diacritisch teken dat aangeeft dat tussen deze medeklinker en de volgende een toonloze klinker of pauze komt' [1857; Frijlink], De overgangs-e in vondeling, afhankelijk enz. zou men ook onder de sjwa's kunnen rekenen [1857; Frijlink], sjewa 'Hebreeuws teken voor toonloze e' [1904; WNT Aanv.], De z.g. onduidelike klinker (bijv. van de) die ik ... kortweg sjwa noem [1929; WNT Aanv.].
Vermoedelijk via Duits Schwa ontleend aan Hebreeuws shěwā 'leegte'; dat woord werd gebruikt door Joodse geleerden die zich tussen de 8e en 10e eeuw bezighielden met het vaststellen van de exacte teksten van Hebreeuwse bijbelboeken, als benaming voor het teken dat in het Hebreeuwse schrift aangeeft dat er tussen twee medeklinkers een neutrale, toonloze klinker voorkomt. De term is in de loop van de 19e eeuw in vele Europese talen overgenomen als naam voor de toonloze e en ten slotte ook de wetenschappelijke benaming daarvoor geworden.
Literatuur: H. Frijlink (1857), Over de Interpunctie, Amsterdam, 118
Fries: sjwa


  naar boven