1.   lankmoedig bn. 'geduldig, volhardend'
categorie:
leenvertaling, geleed woord
Mnl. eerst in de afleiding lancmoedicheit 'volharding' [1340-60; MNW-P], dan die minne is ... lancmoedich 'de liefde is volhardend' [1430-50; MNW-P], dat lancmoedighe verbeiden 'het geduldige wachten' [ca. 1450; MNW].
Gevormd met het achtervoegsel -ig uit mnl. lanc 'lang' (zie lang) en moed, als leenvertaling van christelijk Latijn longanimus 'geduldig, volhardend', gevormd uit longus 'lang' en animus 'geest, gemoed', en zelf weer een leenvertaling van Grieks makróthūmos 'lankmoedig', gevormd uit makrós 'lang, groot', zie macro-, en thūmós 'geest, gemoed', zie ook dons.
Mnd. lankmodich; ohd. lancmuotig (nhd. langmütig); got. laggamodei 'lankmoedigheid'.
Fries: langmoedich


  naar boven