31.   labo
categorie:
verkorting, vormverschil België/Nederland
Zie: laboratorium
32.   maneuver
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Zie: manoeuvre
33.   misère zn. (NN), BN miserie 'ellende, nood'; 'term in het kaartspel'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Mnl. in de vorm miserie 'ellende, nood, pijn' in verlicht ... van hoire groter miseriën ende ellende 'bevrijd van haar grote nood en ellende' [1470; MNW ververschen]; vnnl. miserie, misery 'ellende, nood' in miserye en pyne [1530; WNT miserie], grote miseri ende starfte onder tvolck [1615; WNT zwerven]; nnl. dan ook de NN vorm misère 'ellende' in haar ... uit hare misère te redden [1817; WNT Aanv.], 'kaartterm' in men speelt het ... ook met misère '... met de mogelijkheid zo min mogelijk slagen te maken' [1836; WNT quadrille II], naast BN miserie 'ellende', bijv. in daar menschen zijn, daar zijn miseries [1903; WNT miserie].
De oudere en in het BN nog gebruikelijke vorm miserie is ontleend aan Oudfrans miserie 'ellende, ongeluk' [1100-50; TLF], dat een geleerde ontlening is aan Latijn miseria 'id.', afleiding van miser 'ongelukkig, erbarmelijk'. De vorm misère is opnieuw ontleend aan Nieuwfrans misère [ca. 1165; TLF].
Latijn miser 'ongelukkig' is verwant met Latijn maestus 'treurig' en maerēre 'treuren', van verder onduidelijke herkomst.
Fries: misêre
34.   miserie
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Zie: misère
35.   mof 2 zn. 'kokervormig bontje of verbindingsstuk'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Vnnl. moffel 'losse wollen of gewatteerde mouw om de polsen en handen warm te houden' in moffels en wanten [ca. 1540; iWNT moffel], mof 'id.', in de oudste attestatie overdrachtelijk in houte moffen 'mouten moffen, bepaald folterwerktuig' [1642; WNT]; nnl. groote moffen ..., die aen een ceintuur om het lyf vast zyn [1733; WNT].
Ontleend aan Frans moufle 'want' [1223; TLF], ontleend aan middeleeuws Latijn muffula 'id.' [817; Niermeyer]. In het Nederlands werd de uitgang -el als verkleiningsuitgang geïnterpreteerd en kon de vorm mof ontstaan. Moffel is in het BN de gewone vorm, maar is in het NN verouderd; zie echter hierna de afleiding moffelen.
De verdere herkomst van het Franse woord is onbekend. In de andere Romaanse talen komt het woord niet voor en daarom vermoedt men wel Frankische herkomst. Men reconstrueert dan *mol-fel 'zacht vel', een hybride samenstelling uit het Romaanse woord voor 'zacht' en het Germaanse woord vel. Zie ook camoufleren.
moffelen ww. 'doen verdwijnen'. Vnnl. moffelen 'doen verdwijnen' in inde handen moffelen '(iemand iets) in de hand stoppen' [1608; iWNT], in de gront gemoffelt [1644; iWNT]; nnl. moffelen in zyn zak [1708; iWNT], vaak met een bijwoordelijke bepaling of eerste lid weg-: weg moffelde [1678; WNT], weggemoffeld [1700; WNT wegmoffelen]. Afleiding van moffel.
Fries: mof 'want'
36.   nee(n) tw. 'uitdrukking van ontkenning'
categorie:
erfwoord, samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, vormverschil België/Nederland
Mnl. mer hine seide nien noch ia 'maar hij zei nee noch ja' [1220-40; VMNW], neen 'nee' [1240; Bern.], nee ghi trouwen 'nee, dat zul je zeker niet' [1340-60; MNW-R]; vnnl. Nee Maetjen ... niemant hoeft my te helpen [1644; iWNT welp]; nnl. Nu moeten de kindertjes naar bed! - He nee! [1839; iWNT he].
Ontstaan uit een samentrekking van Proto-Germaans *ne ainan 'niet een, niets', uit het ontkenningspartikel *ne 'niet' en het telwoord een. Oorspr. heeft het woord dus een voornaamwoordelijke betekenis. In het continentaal-West-Germaans heeft het zich tot tussenwerpsel ontwikkeld. Het ontkenningspartikel is nog te herkennen in tenzij en in de anlaut van woorden als nergens, niemand, niet, nooit, en was in het Oud- en Middelnederlands in de vorm ne, en of n nog zeer gewoon, vaak in enclitische positie en meestal in combinatie met een ander ontkenningbijwoord, bijv. geen, niet. Oudste attestaties: onl. nichalesinus 'niet-totstandbrengend?' [8e eeuw; LS] (vergelijk mnl. gheleesten 'tot stand brengen'), nedredes thuneuuet 'vrees jij niets?' [891-900; ONW drādan]. In het West-Vlaams is deze tweeledige ontkenning, bijv. in ik en ga niet mee, nog springlevend.
Met dezelfde ontwikkeling tot tussenwerpsel: os. nēn (mnd. nēn, nein); ohd. nein, nain (nhd. nein); ofri. nē(n) (nfri. nee). Daarnaast als voornaamwoord 'niet een': ofri. nān, nēn; oe. nān (ne. none); on. neinn; < pgm. *ne ainan.
Uit pgm. *ne: os. ni, ne (mnd. ne); ohd. ni, ne (mhd. ne, ni, en, in); ofri. ni, ne, en; oe. ni, ne (ne. no is samengetrokken uit ne ā 'ooit niet'); on. ne; got. ni(-h); < pgm. *ne.
Op een vergelijkbare manier is gevormd Latijn nōn 'niet' < Vroeglatijn noenum < *ne oinom 'niet een'. Het ontkenningspartikel pgm. *ne is verwant met: Latijn ne-que 'en niet'; Sanskrit ; Oudkerkslavisch ne 'niet'; Hittitisch na(tta) 'niet'; < pie. *ne(-) (IEW 756-758). Daarnaast uit pie. *ne-i: Latijn 'niet'; Avestisch naē-; Litouws neĩ; Oudkerkslavisch ni-(kŭto) 'geen'; Oudiers 'niet'. Uit de nultrap *n- ontstond het voorvoegsel on-.
De oorspr. vorm is neen. In de spreektaal is de eind-n afgevallen en ontstond nee. Deze vorm komt in het geschreven Middel- en Vroegnieuwnederlands nog slechts zeer sporadisch voor. Pas vanaf de tweede helft van de 19e eeuw neemt de frequentie van nee geleidelijk toe. Tegenwoordig is het de verreweg frequentste vorm in gesproken taal, en in het NN ook in geschreven taal.
Fries: nee
37.   occasion, occasie zn. 'tweedehands auto', (BN) 'koopje'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Nnl. occasion '(gelegenheids)koopje' [1910; Kramers II], occasion 'tweedehandsauto' [1954; WNT Aanv.]. In het BN in beide betekenissen vernederlandst tot occasie.
Ontleend aan Frans occasion 'koopje' [1826; TLF], een specifieke betekenis die is ontwikkeld uit algemener 'gelegenheid, aanleiding' (in de vorm occasiun) [1174; TLF], ontleend aan Latijn occāsio (genitief -iōnis) 'gelegenheid, geschikt moment', afleiding van occidere (verl.deelw. occāsus) 'neervallen', gevormd uit ob 'naartoe, tegenover', zie object, en cadere 'vallen, (bij iets) passen', zie kans.
De betekenis 'tweedehands auto' bestaat in het Frans alleen in de verbinding voiture d'occasion. Hetzelfde Franse woord occasion is overigens al tweemaal eerder ontleend. Eerst als mnl. occoisoen 'gelegenheid, aanleiding' met vele spellingvarianten [13e eeuw; VMNW]. Kiliaan (1599) neemt in zijn woordenboek nog de vormen occasoen en ocksuyne op, maar het woord was toen al verouderd. Recenter is vnnl. occasie 'gelegenheid, omstandigheid' [1588; Kil.], dat in het NN verouderd is, maar dat in het BN de gewone vorm is gebleven, ook in de jongere betekenissen 'koopje' en 'tweedehands artikel'.
In het NN heeft de op de Franse spelling gebaseerde uitspraak /okkazjón/ van occasion 'tweedehandsauto' in de laatste decennia van de 20e eeuw geleidelijk plaatsgemaakt voor een Engelse uitspraak /okkéšən/. In het Engels is het woord occasion in deze betekenis echter onbekend. In het BN is occasion vernederlandst tot occasie en heeft het woord zijn oude betekenis 'koopje' behouden.
Fries: occasion
38.   patience zn. 'kaartspel voor één persoon'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Nnl. patience "geduldspel; kaartspel ... dat alleen gespeeld kan worden" [1847; Kramers], patiëntie "zeker spel met houtjes" [1872; Van Dale], dat zij een patience lei 'dat zij een spelletje patience legde' [1901; WNT].
Ontleend aan Frans patience 'id.' [1811; TLF], eerder ook al 'geduld, lijdzaamheid' [1100-50; TLF], ontleend aan Latijn patientia 'geduld', afgeleid van patī (teg.deelw. patiēns) 'lijden, dulden', zie patiënt.
Hetzelfde Franse woord was in de betekenis 'geduld' al ontleend in het Middelnederlands: paciensie 'geduld, lijdzaamheid' [1348; MNW-R]; in de BN volkstaal is patiëntie/passensie hebben 'geduld oefenen' ook tegenwoordig nog in gebruik.
Fries: pasjâns
39.   plastic zn. 'kunststof uit synthetische polymeren'; bn. 'gemaakt van plastic'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Nnl. plastic 'kunststof uit synthetische polymeren' in de boektitel Plastic: kunststoffen en de industrieele ontwerpkunst (vertaald uit het Engels) [1947; Picarta], ook als bn. 'met de eigenschappen van plastic' in dat verschillende biochemica "plastic" eigenschappen hebben [1947; Keesings], later meestal 'van plastic gemaakt' in plastic gebruiksvoorwerpen [1953; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels plastic (zn.) 'kunststof uit polymeren' en (bn.) 'gemaakt van plastic' [beide 1909; OED3], ontstaan uit de eerdere betekenissen 'vaste substantie die gemakkelijk vervormd kan worden' [1803; OED3] en 'gemakkelijk vervormbaar of smeltbaar' [1633; OED3]. Het bn. is ontleend aan Latijn plasticus 'vormbaar', ontleend aan Grieks plastikós 'id.', een afleiding van plássein 'vormen, kneden', zie plasma.
In de betekenis 'kunststof' werd het voor het eerst gebruikt door Leo Baekeland (zie bakeliet). Vanaf de jaren 1950 was plastic een tijd lang synoniem voor slechte kwaliteit en wansmaak en kwam de term kunststof in gebruik. In de jaren na de oorlog werd ook de term plastica [1947] geïntroduceerd, maar die is geen gemeengoed geworden. In BN zegt en spelt men meestal plastiek.
Literatuur: Keesings: Keesings Medisch Archief, 25 juli 1947
Fries: plestik
40.   racket zn. 'slaginstrument bij tennis, badminton en squash'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Nnl. racket 'slaginstrument bij tennis' [1894; weekblad Eigen Haard, 37], badminton-racket [1923; Vaderland], squash heeft alleen 't racket met tennis gemeen [1939; Vaderland].
Ontleend aan Engels racket 'slaginstrument bij tennis' [1500-20; OED], eerder 'tennisachtig spel dat met de open hand gespeeld wordt' [ca. 1385; OED], van Frans raquette 'racket, handpalm' [1314; TLF], dat wrsch. via Italiaans racchetta 'handpalm' ontleend is aan Arabisch rāḥat, een verbogen vorm van rāḥa 'handpalm'.
Het Franse woord raquette is al eerder in het Nederlands ontleend, namelijk als raket 'kaatsnetje' [1525; WNT]. In het BN spreekt men voor 'tennisracket' ook nu nog wel van raket, onder invloed van het Frans. Zie ook raket 2.
Literatuur: Philippa 1991
Fries: racket

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven