1.   voorde zn. 'doorwaadbare plaats'
categorie:
erfwoord
Onl. furda in vele toponiemen, met als oudste Filfurdo 'Vilvoorde (Brabant)' [779, kopie ca. 1191; Gysseling 1960] (met een waternaam als eerste lid); mnl. vort, datief meestal vorde of voorde, in tusscen der mole ende den vorde [1294-1300; VMNW].
Afleiding van de wortel van voeren 1. Oorspr. met korte -o-, die voor -r- + dentaal in het Nederlands meestal verlengd wordt zoals in hoorn, moord, soort.
Os. vord (mnd. vōrde, vōrt); ohd. furt (nhd. Furt); ofri. forda; oe. ford (ne. ford); alle 'voorde', < pgm. *furdi-, *furdu-. Daarnaast ablautend en zonder grammatische wisseling on. *fjörðr 'zeearm' (nzw. fjord) < pgm. *ferþu-, zie fjord.
Verwant met: Avestisch pəšu- 'doorgang, voorde'; Oudiers -rith en Gallisch ritu- 'id.' in toponiemen; < pie. *per-tu-, genitief pr-téu-s of pr-tu-és. Met hetzelfde achtervoegsel is Latijn portus 'zeehaven, riviermonding' verwant, evenals de afleidingen portāre 'overzetten, transporteren, dragen', zie port, en porta 'doorgang', zie poort.
Doorwaadbare plaatsen waren vroeger geliefde locaties voor nederzettingen, vandaar dat het woord veel voorkomt in toponiemen. De volgende plaatsnamen zijn al in het Oudnederlands geattesteerd: Coevorden (Drenthe), Bredevoort, Voorthuizen, Vorden (alle drie Gelderland), Amersfoort (Utrecht), Helvoirt (Noord-Brabant), Zandvoort (Noord-Holland), Bekkevoort, Vilvoorde (beide Brabant), Ruddervoorde (West-Vlaanderen).
Fries: furde


  naar boven